No. 44
ZONDAG 2 MAART 1913
IsteJaargang.
VOOR ZANDVOORT EN AERDENHOUT
De lijdende Knecht des Heeren.
DE ZONDAGSBODE
VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG
abonnementsprijs
Per Jaargang1.50
3 Maanden0.50
Afzonderlijke nummers005
REDACTIE:
G. POSTHUMUS MEYJES - Zandvoort-
Jhr. Dr. M. F. van LENNEP - Aerdenhout
Adres voor de Administratie
P SAAF, Burgemeester Engelbertsstr. 9-13
Zandvoort - Telefoon No. 27
Advertentiën 1 5 regels0.55
Elke regel meer„0.10
Dienstaanbiedingen 1 -5 regels 0.35
Elke regel meer0 06
Bij abonnement extra korting
Zondag 2 Maart 1913, Ned. Herv. Gemeente
v.m. 10 uur, Dr. J. Weener, predikant te Haarlem.
Doopsbediening
n.m. 7 uur, Geen Dienst.
(De oorzaak van Zijn jammerlijken toestand.)
..Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op zich
genomen en onze smarten heeft Hij gedragendoch
wij achten Hem dat Hij geplaagd, van God geslagen
en verdrukt was.
Maar Hij is om onze overtredingen verwondom
onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeldde straf,
die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en door
Zijne striemen is ons genezing geworden.
Wij dwaalden allen als schapen; wij keerden ons
een iegelijk naar Zijnen wegdoch de Heer heeft
ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanloopen.'
Jesaja 53. vs. 4—6.
„Hij was veracht; en bijna geen mensch meer een man
van smarten en krankheden kennende en als een voor
wien men het aangezicht verbergtHij was veracht en wij
hebben Hem niet geacht."
Zóó schetst ons de profeet den droeven toestand van
den Knecht des Heeren.
Maar, niet in Hem-zèlven is de oorzaak dier diepe verne
dering gelegen Neen, 't was niet Zijn schuld dat Hij zóó
zwaar heeft geleden.
„Waarlijk" aldus de tekst „ónze krankheden heeft
Hij gedragen; en ónze smarten, Hij heeft ze getorscht."
In 't hebreeuwsch staan die woorden, „ónze krankheden
en ónze smarten" met nadruk vóórop.
De ellendige toestand van den Knecht des Heeren is
eene openbaring van ónzen ellendigen toestand.
Wat hem zoo verachtelijk maakt is niet anders dan wat
óns zoo verachtelijk maakt. Alleen in Hèm is dat alles ver-
eenigd, vandaar dat men er voor terughuiverten ook dat
men, zich-zelf daar niet in herkennende, vol afschuw zijn
aangezicht er voor verbergt.
Ons lijden, dat is Zijn lijden geweest. Onze smarten, die
waren de Zijne. Daarom was Hij de man van smarten
daarom was Hij, in geheel éénigen zin, degene die krank
heden kende.
Maar vandaar dan ook het diep-tragische van Zijne ver
schijning vandaar dan ook de jammerlijk-onjuiste beoor
deeling Zijner ellende. Zoó zegt de profeet „maar wij
achtten Hem geplaagd, van God geslagen en verdrukt."
Zeker, de Knecht des Heeren is ook inderdaad van Ood
geplaagd, geslagen en verdrukt. In vs. 10 zegt de profeet
uitdrukkelijk „het behaagde den Heer klem te verbrijzelen
Hij heeft Hem krank gemaakt."
Maar niét geplaagd, geslagen en verdrukt werd Hij door
God, in den zin, zooals de menschen dat bedoelden.
Men meende in Zijn ellende te moeten zien de open
baring van goddelijken toorn over Hèm. Men dacht dat
Zijn vernedering 't bewijs was dat Hij, om eigen zonde,
door God was verworpen. Zijn krankheden en smarten
aanschouwende, zeide men „zie, hoe God Hem als een
bijzonder slecht mensch heeft gebrandmerktZijn lijden is
straf voor Zijn ongerechtigheid
En toch, dat oordeel is onjuist
De oorzaak Zijner ellende is een gansch andere.
Wat dan de waarheid is
Zie vs. 5 „van wege onze overtredingen werd Hij ver
wond en van wege onze ongerechtigheden verbrijzeld de
straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem en door
Zijne striemen gewerd ons genezing."
Dus wèl is Zijn verwond en verbrijzeld worden straf.
Maar niemand zegge dat Hij daarom een zondaar is. 't Zijn
ónze overtredingen en ónze ongerechtigheden die Hij
draagt. Zijn straf, is onze straf Zijn lijden, de vloek die op
onze zonden rust.
O, hoe verandert daardoor de geheele beschouwing van
Zijn persoon
Het vonnis, over Ilem geveld, treft ons, ons-zelfhet
oordeel, over Hem uitgesproken, komt op ons eigen hoofd
neer. Die verachting, waarmede Hij werd bejegend, is de
verachting die wij, wij-df/ee» hebben verdiend
O, hoe vreeslijk Hem zóó miskend te hebben Om Zijn
straflijden Hem te versmaden; en dat terwijl Zijn straf ons
den vrede aanbrengtOm Zijn striemen Hem als een boos
doener te beschouwen en dat, terwijl door Zijne striemen
ons genezing gewerd
„Wij dwaalden allen als schapen wij keerden ons een
iegelijk naar Zijnen weg."
Aldus de profeet. En de bedoeling is klaar. Als schapen
zonder herder, zóó dwaalden wij rond.
Al verder en verder steeds méér verloren. Aan ons-zelf
overgelaten, zouden wij nooit meer terecht zijn gekomen.
leder sloeg zijn eigen weg in een willekeurigen weg
een dwaalweg. Onze zonden vermeerderden onze onge
rechtigheid vermenigvuldigde onze schuld klom onze el
lende nam toe hand-over-hand.
Wij leefden er maar op los naar de inspraken van het
booze hart. Maaren de ziel van den ziener beeft
van heilige ontroering en van groote, dankbare blijdschap
als hij zich indenkt welk een wondre uitredding uit zóó
grooten nood Jehova geschonken heeft.— „Maar: de Heer
heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanloopen
In 't hebreeuwsch is de wijze van uitdrukking nog teeken-
achtiger dan in onze vertaling. In den grondtekst staat
eigenlijk: „de Heer liet onze zonden aan Hem aanstooten."
De Knecht des Heeren is als de rots, waartegen de brui
sende golven breken als het schild, dat de scherpste pijl
punten doet ombuigen.
Maar, al loopen de stort-zeeën zich te pletter tegen de