2e Blad van „De Zondagsbode" van Zondag 30 Maart 1913
Voor eiken dag-
Zending.
Allerlei.
Verzameld door C. B.
Er is geen solide wijsheid buiten reëele vroomheid.
Evelijn.
Behagen in bloemen is behagen in het schoone en be
hagen in het schoone is behagen in het goede.
Robinson.
Ik begrijp niet wat voor genot anderen er in scheppen
altijd de zwakheden van groote mannen in het licht te
stellen; mij is het altijd een pijnlijke vernedering te moeten
zien, dat er onder ons geslacht geen volmaakten gevonden
worden. Montagu.
Bij sommige „beschaafden" heet tegenwoordig de gods
dienst een overwonnen standpunt, en waar hij nog niet
geheel en al dood is, moet men hem, zeggen zij, dood
zwijgen. Riehl.
Het lezen moet ten slotte toch alleen maar dienen, om
den mensch materiaal te leveren voor eigen gedachten.
Hilty.
Het komt er voor ons op aan dat wij sterk worden in
den Heer en in de kracht Zijner sterkte, want ons wachten
ernstige tijden, waartegen wij in eigen kracht niet zullen
kunnen bestand wezen. Beugel.
Wordt altijd rustiger, rustiger in uw werken, rustiger in
uw lijden, rustiger in uw bidden, rusiiger in uw genieten,
en uw blijdschap zal tot een ongekende hoogtestijgen.
Het Gebed voor de Zending.
Door Dr. G. Warneck.
Het gebed is een macht van groote beteekenis in het
Koninkrijk Gods. Wat het heeft uitgewerkt en tot heden
toe uitwerkt, zal in al zijn omvang eerst openbaar worden
op den dag, die het verborgene aan het licht brengen zal.
lntusschen zien wij hiervan ook reeds iets in het leven en
werken van zulke menschen, die in Gods oogen bidders
zijn. Het leven van Paulus, van zijn bekeering af, droeg het
opschrift: „zie hij bidt", en zoo men bij de poging, om de
vruchten, die het zendingswerk van dezen buitengewonen
man gedragen heeft, te verklaren, geen rekening wilde
houden met zijn gebed, dan zou men een hoofdfactor daar
buiten hebben gelaten. Deze Apostel, die in allen ootmoed
van zich zelf mocht verklaren: „ik heb overvloediger ge
arbeid dan zij allen", moet een zeer hooge gedachte van
de macht des gebeds gehad hebben, wanneer hi] vermaant
„vóór alle dingen, dat gedaan worden smeekingen, gebeden,
voorbiddingen, dankzeggingen" (1 Tim. 2:1), en wanneer
hij niet moede wordt, steeds meer en meer dringt, ernstig
te vragen dat de geloovigen „met hem strijden in de ge
beden tot God voor hem", als gold het een slag, waarin
alleen door gemeenschappelijk gebed de overwinning be
haald worden kan (Rom. 15:30; Ef. 6:18,19; Col. 4:3;
1 Thess. 5:25; 2 Thess. 3:1). Het is dan ook met het
volste recht, dat wij uit het groote aantal voorbiddingen,
die hij doet en waarin zijn brieven ons een biik doen slaan,
besluiten, dat hij in zijn zendingsleven niets gedaan, geen
plan gemaakt, geen reis ondernomen, geen rede gehouden,
geen helpers gekozen, geen collecte verzameld, geen lijden
gedragen heeft, zonder bijzonder opzien tot God, ofschoon
de aanduidingen begrijpelijkerwijze slechts spaarzaam zijn.
(Hand. 13 3 14 23 16 6 vv.18 9 vv.20 36 21 5
27 23 Rom. 1:10; 1 Cor. 4 12 2 Cor 8 16 9 11 13
12:8).
De Apostel moet derhalve hooge gedachten gekoesterd
heppen van de Kraclit des gebeds, üie alleen te verklaren zijn
uit zijn gelootsverzekeruheiu, dat üod doet, wat de bidders
begeeren. Het zou een beieeüiging van Paulus zijn, aan te
nemen dat net gebed voor hem niet anders zou zijn dan
een innerlijke concentratie en dat het geen andere dan
psychologische werkingen zou hebben. Hem is het gebed
een daad des geloots, die krachten Gods in beweging
örengt, welke zonder dit niet bewogen zouden worden.
Het geDed is weliswaar een groot mysterie, inhoudende,
dat God naar den mensch gesproken daardoor
Zijn handelingen bepalen laat. Hij toch is de Heer des
oogstes; net is meer Zijn zaak dan de onze, dat de oogst
worde ingezameld. Hij toch beschikt de arbeiders en maakt
hun arbeid vruchtbaar, en toch vermaant Jezus: „bidt den
Heer des oogstes, dat Hij arbeiders uitstoote in Zijnen wijn
gaard," alsot dat geheel athmg van ons gebed. Wij staan
nier voor een even aanüiddingswaardig als geheimvol in
elkander grijpen van de werking van goddelijke majesteit
en meuseneiijke macht. Zonder God kunnen wij niets doen,
en zonder ons wil üod niets doen. Terwijl het ons aan
den eenen kant zoo diep verootmoedigt, dat de vrucht van
al ons werk geheel van God afhangt, verhejt het ons aan
den anderen kant, dat God door ons gebed ons aan Zijn
werk laat deelnemen. Hij maakt er ernst mede om door
menschen Zijn Rijk te doen komen; daarom eischt Hij niet
alleen hun arbeid, maar ook hunne gebeden, alsof alles,
zelts Zijn handelen op ons aankwam. Hij wil ons daarmede
evenzeer doordringen van de dure verantwoordelijkheid, die
-op ons rust, als ons de eer en de vreugde gunnen een
werkzaam aandeel aan het opbouwen van Zijn Rijk te nemen.
Doch laat ons niet langer ons verdiepen in een geheim,
dat eerst ontsluierd zal worden, wanneer het geloof zal
zijn overgegaan in aanschouwen, en laat ons leeren God te
danken, dat Hij nevens het gebod om te arbeiden ons den
eisch des gebeds heeft gesteld, en ons het alzoo mogelijk
gemaakt heeft, de gaven en de hulp, die wij in Zijn dienst
behoeven, zonder ophouden van Hem af te smeeken.
In de Zending bovenal hebben wij behoefte aan de ver
sterking, die uitgaat van het gebed. Want met het oog op
de verhevenheid van het werk, nat ons met de opdracht
van Jezus: „maakt alle volken tot mijne discipelenop de
hand is gelegd, en op de zoo ingewikkelde en talrijke
moeilijkheden, aan de uitvoering van dit bevel verbonden
men denke slechts aan de geweldige machten, die er zich
tegen verzetten - worden wij bevangen met een overwel
digend gevoel van het ontoereikende aller menschclijke
kracht, waardoor wij ontmoedigd zouden worden, wanneer
niet nevens, ja voor den arbeid plaats was voor het gebed.
Zal het zendingswerk vruchten dragen, dan moet het ons
tot gebed uitdrijven, en moet het gebed voor de Zending
den arbeid dragen.
Het is daarom een vraag van het hoogste practische ge
wicht, hoe het gebed voor de zending moet worden ingericht,
zal het den arbeid vruchtbaar maken. Deze vraag splitst
zich in een tweeledige, in een persoonlijke en in een
zakelijke. De persoonlijke is: hoe moet de bidder gesteld
zijn; de zakelijke: hoedanig moet het gebed zijn. M. a. w.
wie is voor het rechte gebed voor de Zending geschikt?
En welke moet de inhoud van dit gebed zijn? Over de eerst
genoemde willen we kortelijk spreken, ten einde wat langer
bij de andere te verwijlen.
Wordt vervolgd).
Verzameld door C. B.
WAAROM GAAN WIJ IN DE KERK?
Een waanwijze vroeg eens iemand wanneer God alom
tegenwoordig is, waarom gaan wij dan nog naar de kerk?
De ander gaf daarop het verstandige antwoordMijn
vriend, de geheele dampkring is vol waterdeelen, toch zal
iemand die zijn dorst wil iesschen tot de bronwel gaan.