Een Christen, die meent dat hij voor zich geen Rustdag noodig heeft, overschat zijn lichamelijke èn geestelijke kracht FEUILLETON. toegedeelde zegen tot zijn nakomelingen zou overgaan en zich voortplanten op aarde. En als Israël nu van dit nieuwe standpunt uit overlegt hoe zijn leven washoe God hem, ondanks al zijn zonden en afdwalingen, met liefde gedragen heeft; hoe Hij zich steeds over dat verdoolde en onwillige schaap een goeden, trouwen herder heeft betoond, dan kan hij zich slechts verootmoedigen en dankbaar erkennen, „dat hij van alle kwaad is verlost Zoo heeft ieder onzer zijn dubbele geschiedenis, een ge schiedenis van het zichtbare en een geschiedenis van het onzichtbare, of, om de taal des Nieuwen Testaments en die van den Apostel Paulus te gebruiken, een geschiedenis naar het vleesch en een geschiedenis naar den geest. Iemand is in dezen of dien tijd geboren, heeft in dit of dat land geleefd, heeft deze of die taal gesproken. Hij be- behoorde tot een bepaalden maatschappelijken kring, tot een kerk, tot een partij. Hij had zijn politieke, wijsgeerige, godsdienstige denkbeelden. Hij was rijk of arm, gezond of krank, vlug of traag van bevatting, eenzaam of wel in een gezelligen familiekring levende. Misschien had hij een op geruimd humeur, misschien was hij neerslachtig van aard. Hij had geluk in zijn zaken, en werd met onderscheidingen en eereteekenen overladen, of hij had met allerlei tegenspoed te kampen, werd miskend en op den achtergrond geschoven. Eindelijk, na wat meer of wat minder werk te hebben ver richt, na veel of weinig moeilijkheden te hebben doorge maakt, is hij gestorven. En als men nu van hem spreekt, als men nu de rekening opmaakt van wat hij doorleefde, dan zegt men; „hij was gelukkig", of„hij was ongelukkig. Ja, als dat alles was, als de gebeurtenissen, die invloed uitoefenen op den gang van ons leven, ook den eigenlijken grond en het wezen van dat leven uitmaakten, dan waren wij geen menschen meer; dan waren wij slechts willelooze wezens, aan den rand van een bodemloozen afgrond zwe vende, aan het toeval prijsgegeven en dan wegzinkend in het stof. Willeloos dat is het woord. Hebt gij wel eens aan het strand der zee zien komen aandrijven de losse balken en planken van een schip, dat ginds in de verte op een zandbank geworpen en te pletter geslagen werd De golven spelen er mee. Stijgende, heffen zij ze mee in de hoogte. Zinkende, trekken zij ze mee naar beneden. Zij werpen ze op het strand en deinzen spattend achteruit. Dan komen zij terug en slepen ze weer mee in de wiegeling, een onophoudelijk geslinger heen en weer, op en neder, doelloos en vermoeiend in de hoogste mate Staat het met ons, menschen, evenzoo? Zijn wij aan de genade der golven, aan de genade der dingen, prijs gegeven, her- en derwaarts geworpen door het willekeurig spel der omstan digheden? O zeker, dan kunnen er evengoed heldere als sombere dagen komen, rustige tijden na de stormvlagen, uren waarin alles van blijdschap fonkelt, naast de uren, waarin zich de sluier des doods over de oneindigheid henenspreidt. Maar het leven, het leven blijft toch ijdel en ellendig, kort en kwaad. Gelukkig, zoo is het niet. De omstandigheden doen wel veel, maar niet alles. De groote vraag is niet: wat zijn ge beurtenissen, wat zijn dingen? Dit is de groote vraag: wat makeil wij van die dingen eu die gebeurtenissen? Welk ge bruik kunnen wij er van maken, om goed te worden en onze taak op aarde te vervullen? Zie, wij moeten eindelijk eens met al het geweld onzer inspanning post vatten, te midden van den alles meevoerenden stroom dier omstandig heden, en zeggenik wil mij zelf kennen, ik wil mij zelf worden, ik wil weten waar ik heen ga, en dan recht op het doel afgaan. Dan komt in ons te voorschijn de mensch, de werkelijke mensch, de zedelijke mensch. Hij is er. Hij ziet op tot God. Want wat zal hij doen, zoolang hij alleen is, overgelaten aan eigen kracht, zoo klein, zoo zwak, zoo on volkomen Daarom ziet hij uit, of er in dien schijnbaren chaos, in die bonte ordelooze warreling, niet een plan is, een vast plan, een plan vol heiligheid en ontferming. En hij ontdekt dit plan in veel, veel helderder licht, dan de oude overleveringen uit Genesis uitstralen, want ook hij ziet dat door God ten goede gedacht wordt, wat de menschen ten kwade dachten (Gen. 5020). Hij ziet uit den dood van den Zoon des menschen het heil der menschen voort komen. Er is dus een wil der eeuwige Liefde, die aan ons zondige menschen arbeidt om ons te zegenen en een heerlijk doel met ons te bereiken. En als wij ons aan die liefde houden en ons wezenlijk door haar laten zegenen, o dan voelen wij ons niet meer vreemdelingen en zwervelingen in de wereld, die uit het avontuur, dat men leven noemt, zoo veel mogelijk moeten zien te maken en onderwijl zooveel mogelijk moeten trachten te genieten, maar discipelen van Christus, kinderen van den hemelschen Vader, arbeiders in Zijn wijngaard, erfgenamen der toekomende heerlijkheid. Uw leven, mijn lezer, behoort goed te zijn, onverschillig of het kort is of lang; het wordt goed, als bij u Jacob Israël wordt, als God u aangrijpt en u overwint, en daardoor u tot overwinning leidt. (Naar L. Monod.) „EL PASO" 6. (Slot.) Het avondmaal werd ingesteld, en tegelijk verschenen drie sclioone en zeer opgeschikte jonge meisjes, die een gezang aanhieven ter verheerlijking van de gewijde hostie! Doch toen ontbraken wederom niet de be lachelijke en profane incidenten. De discipelen zijn gezeten aan de tafel en de Heer voorzegt aan Petrus altoos door het gezang der vrouwen dat deze hem driemaal verloochenen zal; Petrus wil antwoorden, maar hoe dit te doen met het afschuwelijk masker, dat zijn gelaat verbergt, en waarachter zijne stem niet hoorbaar is Hij licht het op en zet het op zijn hoofd! Men zou thans verwacht hebben dat het uitdeelen van het brood en van den wijn aan de discipelen geschieden zou op een eenvoudige wijze, zooals dit ons in het Evangelie wordt verteld. Geenszins; het voegt de kerk niet, het volk daarmede bekend te maken, want daar door zou al het geheimzinnige verdwijnen van de godsdienstige plechtigheid. De discipelen staan daarom beurielings op van hunne zetels, verwijderen zich, komen terug en maken drie kniebuigingen voor den Heer, zooals men dit doet voor het altaar. Jezus geeft het brood, maar, daar dit niet met de hand mag aangevat wor den, licht de discipel het masker op. om het in den mond te ontvangen; dit gelukt echter niet, omdat de tafel, waaraan de Heer gezeten is, zeer hoog is, en Zijn hand niet verder kan reiken dan het hoofd van den neerknielenden discipel, waarop het brood dan ook gelegd wordten toen hetzelfde geschiedde met den beker, barstte het volk uit in luid gelach en werd de vroolijk- heid algemeen. Hoe bitter bedroefd, veront waardigd en geërgerd ikoverditalles was,behoef ik niet te zeggen Ik ga thans de bijeenkomst van het Sanhedrin, Gethsemané, de gevangen neming en de veroordeeling door Pilatus voorbij, waar het onheilige en het bespottelijke steeds hand aan hand gingen, om iets te vermelden, dat niet op het programma stond en waarmede men niet gerekend had Het weder, dat tot op de helft van de voorstelling prachtig geweest was, veranderde opeens, wolken spreidden zich over den hemel, hetgeen aanvankelijk aange naam was, daar de zonnestralen, die fel op ons neerschoten, schier ondragelijk waren geworden, terwijl men thans onder de heerlijke schaduw vrij adem kon halen. Dit genot was echter van korten duur, want weldra begon de regen in stroo men neer te vallen, en werden wij allen doornat. „O wee, wat beginnen wij met de Madonna!" riepen sommigen uit, en liepen naar haar toe om haar feestkleed te bedekken met hunne klee deren. De Romeinsche soldaten en andere tooneelspelers ontdeden zich haastig van al hun tooi en liepen heen en weder, zoekende, of er ergens eene schuilplaats te vinden ware. Dit deden ook wij, maar nergens onder dak kunnende komen, zat er niets anders op, dan zoo spoedig mogelijk huiswaarts te keeren. waar wij druip nat aankwamen. Hoe geheel anders was toen onze stemming dan in den vroegen morgenstond, toen wij zoo onuitsprekelijk genoten van de verrukkelijke natuur, die ons omringde, terwijl thans bittere smart onze zielen vervulcfe. Hoe onwetend en diep gezonken in bijgeloof is dit arme volk! En hoe Kunnen degenen, die zulke voorstellingen bijwonen en niets beters kennen, iets begrijpen van het eigenlijk wezen van den godsdienst, van het aanbidden in geest en in waarheidMen leert dat het voldoende is, bekend te zijn met de geschiedenis van den Heerjezus en sommige kerkelijke plichten te vervullen om God te behagen, terwijl het geweten er geheel buiten blijft. Het volk wordt eigenlijk zonder eenigen godsdienst gelaten, het leeft in het heidendom; voorstellingen als die, welke ik heb bijgewoond, bewijzen dit ten volle. V. L.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1913 | | pagina 2