Staatswetten kunnen slechts al te brutalen roof van
den rustdag een weinig beteugelen.
FEUILLETON.
zouden kunnen opgeven. Want weigeren wij dit, dan wordt
het ons tot schuld.
Wat Christus van ons vraagt, vraagt Hij uit Gods Naam,
als God, en voor God. Dus als wij het weigeren, weigeren
wij het aan God, van Wien alles ons toekomt, Wien wij
alles verschuldigd zijn, buiten Wien wij niets zijn. En of
wij nu veel of weinig, een heele wereld of een enkel haar
van ons hoofd weigeren, dat maakt geen verschil. Het heeft
geen waarde aan God honderd dingen te willen afstaan, als
wij Hem een enkel ding weigeren. Eéne ongehoorzaamheid,
met of zonder opzet gepleegd, maakt onze gehooi-aamheid
op alle andere punten waardeloosen zoodra wij iets aan
God willen onthouden, blijkt immers duidelijk dat Hij niet
God voor ons is, want de Heilige eischt volmaaktheid van
ons óók in het volbrengen onzer allergeringste plichten.
Dit is de toepassing van Jacobus' woord„Wie de geheele
wet zal gehouden hebben en in één zal struikelen, die is
schuldig geworden aan allenwant die gezegd heeftgij
zult geen overspel doen, die heeft ook gezegdgij zult niet
dooden." Weet gij wat het zeggen wil, als wij God in eene
kleinigheid gehoorzaamheid weigeren? Het wil niets minder
zeggen dan dat wij Hem ons hart weigeren, want Hij vraagt
niet zoozeer naar onze daden als wel naar de gezindheid
van ons hart, die in onze daden openbaar wordt. Door Hem
wat ook te weigeren onthouden we Hem ons hart, en daar
mede alles
En, let wel, wij doen meer. Wij onthouden Hem niet
alleen ons hart, maar wij geven het aan een ander. Wij
stellen dus iemand of iets boven Hem, en dat wordt onze
afgod, op wien wij de aanbidding overbrengen die wij aan
God weigeren, en dan wordt de vereering, die wij voor 't
uitwendige den Heer blijven bewijzen, geheel waardeloos.
Zoudt gij niet liever aldus spreken: „God, die mij lief
heeft, vraagt mijn hart; en dus, ofschoon ik behagen schep
in dit genoegen, en in dien hartstocht, en in die gewoonte,
ik zal deze dingen voor Hem opgeven. Maar doet gij niet
juist omgekeerd? Gij spreekt: „Hier is iets waaraan ik
weinig waarde hecht, dat zal ik aan God geven maar dat
andere, dat mij boeit en bekoort, dat houd ik voor mijzelf."
Arme mensch! Wat gij het hoogste acht, daarop stelt God
ook den meesten prijs, en wat gij voor u zelf houden wilt,
dat is juist datgene, wat Hij van u hebben wil.
Als een heiden sprak zooals gij, dan zou men hem des
wege veroordeelen. Maar in een Christen is dit het toppunt
van ondankbaarheid. Herinner u eens, hoe God gedaan
heeft ten opzichte Zijner schepselen: zij waren schuldig;
Hij was hun niets schuldig. Toch heeft hij hun iets ge
geven. En wat gaf hij hun? Heeft Hij in het groot heelal
een waardeloos voorwerp opgezocht, iets waar Hij zelf niets
om gaf? Godslasterlijke gedachte! Heeft Hij misschien een
der duizenden zonnen gekozen, door Hem gezaaid aan het
firmament? Zulk een geschenk zou Zijns niet waardig zijn,
en wij hadden behoefte aan een ander licht dan dat der
zon. Heeft Hij dan uit Zijn Engelenheir een Cherub uit
gezocht om dien tot ons te zenden, opdat Hij onze ellende
zou deelen en ons de eeuwige waarheid leeren zou? Nog
eens neen, ook dat ware niets geweest, Hij heeft ons ge
geven het beste wat Hij had, Zijn' geliefden, Zijn eenig-
geboren Zoon, Hem, in wien alle volheid der Godheid was,
in Wien God een welbehagen had vóór de grondlegging
der wereld. Jezus Christus is op aarde gekomen, en heeft
ons onderwezen; neen, dat is niet alles, Hij heeft geleden
en is gestorven onder onze slagen, en na Zijn' dood is Hij
nog altijd hij ons gebleven door Zijn' Heiligen Geest.
Ziedaar wat God ons gegeven heeft! En wat geven wij
terug? Iemand die Christen worden wil, en die, na berekend
te hebben hoeveel moeite en strijd dit hem kosten zal,
daardoor wordt afgeschrikt, en dan de wereld weer ingaat,
zoo iemand is te beklagen, voorwaar! Maar zoo iemand
heeft ten minste getoond begrepen te hebben wat het be-
teekentChristen te zijn. Hij heeft gezien wat de volmaakt
heid is, die van den Christen geëischt wordt, en wie weet
of niet misschien die indruk hem bijblijft, en hem vervolgt,
en hem ten slotte het Rijk der Genade doet binnentreden
En nu behoort gij u zeiven te onderzoeken, of de rijke
jongeling uit onze geschiedenis ook uw beeld is. Christus
zegt niet tot u zooals tot hem„Verkoop al wat gij hebt
en geef het den armeh.Hij zegt tot u: „Zijt gij bereid
het te doen? Is er iets dat gij lief hebt boven Mij, of hebt
gij Mij boven alles lief?" Als gij terwille van uw geloof,
uwe maatschappelijke voordeelen moest prijsgeven, al de
voorrechten van uw stand, uwe genoegens, uwe vrienden,
zoudt ge dan nog Christen zijn Als gij minder goed voedsel
en nederiger woning kreegt; als gij eene invloedrijke positie,
het genot van studie en wetenschap moest opofferen, zoudt
ge dan nog Christen zijn? Als gij, in plaats van anderen
te leiden en voor te lichten, klein moest worden en u door
armen en eenvoudigen laten voorgaan als gij moest omgaan
met menschen, bij de wereld niet in tel, door haar gemin
acht, maar groot in vroomheid en stille trouw; als gij eens
uw geloof moest uitspreken in een' kring van ongeloovigen,
zoudt ge dan nog Christen zijn? Ziedaar vragen, die ons
tot inkeer moeten brengen. De afgod, dien wij in ons
binnenste omdragen, is soms moeilijk te onderkennenmen
kan hem aanbidden zonder dat men 't weet. Maar als men
ernst maakt met zijn Christendom, en koelheid, en onver-
Iets over de Catacomben.
Onder dezen naam worden de onderaardsche
gangen te Rome verstaan, waar de Christenen
in de eerste eeuwen gewoon waren hunne
dooden te begraven, in tegenstelling van de
heidenen, die ze verbrandden en de asch in
de urnen bewaarden.
Onder geheel Rome loopen die gangen, soms
drie boven elkander; de geleerde Italiaan de
Rossi, die zijn leven aan de studie der cata
comben gewijd heeft, berekent dat de geheele
lengte van alle gangen te zamen, wel meer
dan 800 kilometer bedraagt, dat is bijkans de
geheele lengte van Italië.
Tusschen de vier- en zes millioen menschen
(allen christenen) zijn daar in de eerste eeuwen
der christelijke jaartelling begraven. Meer dan
70000 opschriften boven graven zijn gevonden,
maar een groot gedeelte der Catacomben is
nog nimmer nauwkeurig onderzocht
Wij willen in gedachte eene dier Catacomben
bezoeken, en kiezen daartoe eene der meest
bekende, die van Callixtus, uit Door een gids
voorafgegaan, die evenals ieder van ons, een
brandende kaars in de hand houdt, dalen wij
langs eenige trappen in den grond neder, en
komen weldra in eene der gangen Spoedig
wordt het geheel duister. Het is goed dat de
gids den weg kent, want het is een doolhof
van gangen, waarin wij ons bevinden; nu rechts
dan links wenden wij ons, terwijl de gids ons
bij het flauwe schijnsel der kaarsen hier en
daar iets belangrijks toont: een steenen graf
of een half uitgewischt opschrift. Overal zijn
nissen in de wanden, waarin de lijken werden
gelegd Van sommige dooden zijn de beenderen,
van andere slechts wat stof teruggevonden-
De gangen zijn zeer nauw en zeer laag.
Slechts hier en daar komen wij aan wijdere
plekken, waar men zegt dat, in de tijden der
vervolgingen, de Christenen hunne godsdienst
oefeningen en lijkdiensten bij het graf der
martelaren hielden. En toch gebeurde het soms
dat de vijanden ook daarheen den weg vonden,
en de stille belijders op eens door soldaten
werden overvallen. Vele Christenen hebben hun
leven aan die Catacomben te dankenin de
dagen van vervolging vluchtten zij daarheen
en verbergden zich in de gangen, waarvan zij
al de kronkelingen kenden.
Welke ernstige gedachten komen bij het
ronddwalen in die tallooze gangen bij ons op!
Wij denken aan die groote schare moedige
belijders van Christus, die verbrand gekruisigd
of door het wild gedierte verscheurd zijn in
de langdurige, bloedige vervolgingen. Van
sommigen dezer martelaren konden de over
blijfselen verzameld en met heiligen eerbied
in de Catacomben begraven worden; somtijds
was het zelfs levensgevaarlijk voor de betrek
kingen om dit te doen; vaak ook kon men niet
anders dan de gedachte aan de trouwe belijders
in het hart bewaren, of hunne namen in de
Catacomben griffen.
(Slot volgt). v. L.