Uit de Gemeente.
CROWN'S vanaf SAAF's
Allerlei.
Uit de oude Doos van het Kerkelijk Zandvoort.
EENE EIGENAARDIGE BEVESTIGING VAN LIDMATEN.
Zandvoort, 10 Juli 1814. Bij gelegenheid dat onze zoo
hartelijk beminde en geliefde leeraar A. van Alderwerelt
een groot aantal zijner jeugdige aankweekelingen, na in
de afgelopen week belijdenis huns geloofs afgelegd te
hebben, op een plegtige wijze in het openbaar als Nieuwe
leden zijner geliefde gemeente, weder wilde inhuldigen
zoo heeft zijn WelEerw., ten einde het plegtige er. gewlgtige,
het aandoenlijke en onvergeetelijke van zulk ëen belangrijk
tijdstip in het hart van zijne gemeente en zijner vorige
aankweekelingen, zo veel hem mogelijk was, te bevorderen,
inplaats van het uitspreken eener leerrede, de geloofs
belijdenis ten onderwerp hebbende, één-en van deze zijne
waardige aankweekelingen, den kundigen Arie Groen, be
lijdenis zijns geloofs in het openbaar laten afleggen, aan
welke hem opgelegde taak hij zoo uitnemend voldaan heeft,
dat allen, bijzonder te vreden en in het bijzonder geroerd
over deze hier nimmer plaats gehad hebbende plegtigheid,
dezen jongen Broeder en de andere jeugdige Broeders en
Zusters met algemeen hartelijk gevoel en getroffen harten
met den Leeraar als eenpariglijk overeenstemde, toen zijn
WelEerw. als de tolk van deze stemming der gemeente,
hun op de gevoeligste wijzen, na het voorstellen eniger
vragen, als leden der gemeente inhuldigden. Terwijl bij het
eindigen dezer plegtigheid, naar aanleiding van den door
onzen Leeraar ten grondslag gelegden text: Matth. 10 32
„Een iegelijk dan, die mij belijden zal voor de menschen.
dien zal ik ook belijden voor mijnen Vader die in de
Hemelen is", een iegelijk met de verblijde Ouders en
Bloedverwanten dezer jonge Christenen, onder tranen van
dankzegging, juichend kon zeggen „Is dit oogenblik ons
heugelijk en zalig geweest, hoe veel te heugelijker en
zaliger zal dat tijdstip zijn, waarop wij Jezus zeiven zullen
horen belijden voor zijnen Hemelschen Vader: zij hebben
mij beleden met hunnen mond, geeerd door hunnen wandel,
geprezen door hunne daden en zijn volstandig geweest in
het geloof".
VERHOGING VAN STOELENGELD TEN VOORDELE
DER ARMEN.
Na toestemming van de kerkemeesters heeft de Kerkeraad
op 18 Sept. 1814 besloten op ieder stoel en vaste zitplaats
in banken te doen geven ten voordele der armen 5'/3
stuijver tegen St. Maarten en is zulks met allen aandrang
voorgedragen aan de gemeente, ten einde door die gift,
hoe gering ook, enige leniging en verzagting in 't winter
saisoen te verschaffen voor buitengewone uitgaven niet
twijfelende of 't zelve zal onder 't bestuur van Gods
barmhartigheid enen rijken zegen opleveren en Hij genadig
nederzien zelfs op de geringste poging en op alle harten,
ook die welke gene vaste plaats hebben, enen weldadigen
invloed doen hebben.
BESCHAAMDE VERWACHTING.
De armenverzorgers met den Leeraar zich wel hebbende
willen afzonderen ter opzameling van het stoelengeld, zijn,
met uitzondering van enige weinige, zelf meer of min be-
hoeftigen onder die weinigen, zoo ongelukkig geslaagd,
dat jnen slechts elf gulden heeft opgezameld en dat, na
twee herhaalde zittingen, zonder enigen uitslag.
VULPENHOU3ERS f 2.50-f 15.- BOEKHANDEL.
Verzameld door C. B.
WAAR IS GOD?
een philosoof ontmoette op zijn wandeling een herders
knaap, die zeer ernstig eenige steentjes zat te bekijken.
„Wat doet gij daar?1 vroeg hij „Ik denk". Waar
aan denkt ge dan?" - „Aan God." Weet ge dan waar
God is? De knaap glimlachte. - „Ziet ge wel, gij
weet het niet", zeide de philosoof; „dezen mooien appel
geef ik u, als gij mij zeggen kunt, waar God is." „En
ik geef u twee zulke appels", antwoordde de knaap, „als
gij mij zeggen kunt, waar God niet is."
ZONDAGS-CHRISTENDOM.
Daar zijn menschen, die meenen, dat zij allen godsdienst
wel kunnen vergeten in de week, en geheel kunnen laten
aankomen op den Zondagen dan zitten zij met bijbel en
gezangboek in de kerk, met ten hemel geslagen oogen,
alsof zij zoo aanstonds, van gedaante veranderd, zullen
opgenomen worden in de hemelen. Maar hun Sabbat is
van alle zijden ingesloten door een leven van wereldsch-
gezindheid, en terwijl gij, hen daar op hunne plaats ziende,
elk oogenblik verwacht onder hunne armen de vleugelen
als van een engel ie zien uitslaan, spruiten daar uit hun
voorhoofd de hoornen van een beest.
AAN DEN ZONKANT.
Wie er aan den zonkant wonen
Van het lot en van de straat,
Kunnen licht den glans vertoonen,
Die zoo schoon staat aan 't gelaat.
Maar wie aan de schaduwzijden
Zijn geplaatst van straat en lot,
Kommer, smarten, zorgen, lijden,
Toont hun aanschijn, geen genot.
En toch ziet men vaak, bij 't scheiden,
't Bleek gelaat der laatsten meer
Glans dan dat der eersten spreiden,
Zeg, vanwaar die ommekeer?
Kommer, smarten, lijden, zorgen
Woelden de englenvleugels vrij:
Doen heil juichen in den morgen
Aan des hemels zonnezij.
HOE EEN OORLOG BEGINT.
„Vader, hoe geraken de volken toch in oorlog met elkaar?"
vroeg kleine Tom.
„Somtijds op de eene manier, somtijds weer op eene
andere," antwoordde zijn vader. „Daar hebt ge bijvoor
beeld Duitschland en Spanje bijna in oorlog met elkaar
geraakt omdat het Spaansche gepeupel de Duitsche vlag
had neergehaald."
„Neen, beste man," mengde Tommy's moeder zich hier
in het gesprek, „dat was de reden niet."
„Maar, lieve vrouw," hernam zijn vader, „je denkt toch
niet dat ik het niet weet? Je hebt het mis. Dat was de
reden wél 1"
„Neen, manlief, jij hebt het mis! Hef kwam doordien
de Duitscheis
„En ik zeg je, het kwam doordat de
„John. je weet beter! Het is je alleen maar te doen
0111
„Hoor eens, mensch
,,'t Mag-wezen zooals het wil," viel kleine Tom hun
hier in de rede. „ik kan mij nu heel gemakkelijk voor
steilen hoe een oorlog begint."
Zou dit „binnenhuisje" naar het leven geteekend zijn?
Dan toch zeker niet naar het Christelijk leven