Eet het Brood van I kü,per Beslist lste kwaliteit. Vraagt Prijs-courant. dufheid en afgeslotenheid van het ouderwetsche kerkgebouw volledig na te bootsen. Ook was het er benauwd en warm. Zal het de vrouw van een eeuw geleden gelukt zijn den kerkelijken dampkring met vrouwelijken geest te door ademen en lieflijk te maken Een voorname plaats in de openbare godsdienstoefening was haar ontzegd. Vreemd zouden de vrouwtjes, die in heur oudmodische kleederdracht hier waren afgebeeld, hebben opgekeken, wanneer wij ze in levende lijve met ons mede hadden kunnen nemen naar de afdeeling 1913, om hun de foto te wijzen, waarop de predikante, de organiste en de kosteres van de Knijpe in uittartende groepeering de kerkelijke ontvoogding der vrouw te zien gaven. Toch waren er ook reeds in dien ouden tijd kerkelijke ambten door vrouwen veroverd. Op een uittreksel uit het bevolkings register van Leiden in 1795 lazen wij, dat er in dat jaar drie stoelen- en stovenzetsters benevens één stoelenpoetster in kerkelijken dienst waren. Leeuwarden bezat in 1815 in de Westerkerk drie stoelenzetsters en in de Roomsch- Katholieke Kerk één oppasster. Zelfs schijnt er ergens in den lande toenmaals een „catechiseervrouw" te hebben bestaan. Paulus heeft hiertegen ongetwijfeld geen bezwaren kunnen hebben. Doch overigens is er van de vrouwen uit dat tijdperk niet veel meer te vertellen, dan dat ze naar de kerk gingen. Wilden we dit niet op gezag gelooven, dan zouden de plaatjes aan den wand er ons van hebben overtuigd. We zagen in beeld een burgervrouw met dochter, een Frieschen schipper met zijn vrouw, een Rotterdamsche dame, allen gaande naar of komende uit de kerk. Echter is de wijze waarop de vrouw van 1813 naar de kerk ging en de wijze waarop zij daar haar tijd doorbracht, zeer zeker merkwaardig, In eenige vitrines vonden wij tal van gebruiksvoorwerpen verzameld, welke de kerkgaande vrouw in die dagen noodig had. Uit de groote verscheiden heid dezer voorwerpen, uit hun kostbaarheid en sierlijkheid bleek wel, van hoe groot belang deze zaken voor de toen malige kerkgangster zijn geweest. Wat waren deze voor werpen, die aldus de geestelijke behoeften en verlangens der kerkgaande vrouw belichaamden? Het waren, behalve het kerkboek: het pepermuntdoosje, het lodereindoosje, het kerkkussen, de kerkstoof, het aschtangetje, de kerk zakdoek, de kerkwaaier, het kerkbeursje en de reticule. Vooral de eerste drie zijn in „het kerkelijk leven" in ruime mate en allerlei vorm vertegenwoordigd. Schildpad en zilver en goud en tin zijn de stoffen waaruit zij meestal werden vervaardigd. Omvangrijke pepermuntdoozen zagen wij liggen naast miniatuur-psalmboekjes. Wij troffen het, dat juist een bedaagde burgerjuffrouw naast ons was komen staan. Met haar knoopten wij een gesprek aan over het inwendige van het lodereindoosje. „Het was met eau-de cologne gevuld nietwaar?" vroegen wij, ons van school nog herinnerend hoe loderein een verbastering was van l'eau de reine. Maar ijverig antwoordde de juffrouw„O neen, meneer, heel dikwijls met bloemengeur: reseda en heliotroop!" Reseda en heliotroop, hoe poëtisch klonk dat uit den mond van deze bedaagde burgerjuffrouw! Onmid dellijk dachten wij aan Schiller, en nu werd het ons duidelijk, hoe ook in 't kerkelijk leven de vrouwen hemelsche rozen hadden weten te vlechten. Reseda en heliotroop te doen geuren in duffe, onwelriekende kerkgebouwen, ziedaar de plaats der vrouw van 1813 in 't kerkelijk leven Welkeen lieflijke koelte zal zoo een waaier gebracht hebben, waarop te midden van fijn besneden ivoor Lazarus in teere water verfkleuren van oranje, groen en rood uit zijn graf steeg of Rebekka in even kleurrijke omlijsting aan de put heur schapen te drinken gaf. Welk een tegenstelling met de schavotkleur der banken, de vergeelde, brokkelige wanden, de sombere groene gordijnen en de grafsteenen van den vloer: deze lichte en sierlijke dingetjes, doosjes en boekjes, beursjes van goud en zakdoekjes van kant, deze waaiers en taschjes, en die bevallige zilveren tangetjes waarmede men 't vuur in de stoof oprakelde Maar deze vrouwen, zij waren ondanks hun snuisterijen toch goed bij de preek, en met heur warm hart ontvankelijk voor een aangrijpend woord. Dit bleek uit het formaat van den kerkzakdoek, die in omvang een tafelservet nabijkwam. Wij vroegen aan de burgerjuffrouw, of ze in dien goeden ouden tijd zoo aandoenlijk preekten, dat zulke reuzenzak- doeken noodig waren. Doch zij ontnuchterde ons met te zeggen dat deze zakdoek diende om het kerkboek in te wikkelen onderweg naar de kerk, en het fraaie voorwerp aldus tegen stof en smetten te bewaren. De vrouw van 1813 had al wat mee te dragen als ze kerkwaarts gingHet kerkboek, meest aan een kettinkje dat om den arm werd gewondendan de reticule, in houdende pepermunt- en lodereindoosje, beursje voor de kerkcent en tangetje voor de kool, en ten slotte de zware eiken stoof met de eveneens zwaren zilveren beugel. Ge lukkig, dat *er in 1813 ook reeds hoffelijke mannen waren, die, gelijk wij op een der platen zagen, de zwaar beladene van een deel harer bagage ontlastten. Aangaande hoffelijke mannen dat de vrouw „in alles vrouw" blijft, ook als ze ter kerk gaaf, bewijst de dochter op plaat 76, die achterom kijkend een onzichtbaar kushandje beantwoordt met een schalkschen, verlangenden blik, door haar argelooze moeder niet opgemerkt. De spreekwoordelijke zedigheid van het Mennistenzusje wordt ons getoond in een pop met een griezelige lijkkleur en een weinig aantrekkelijke kleedij zoo'n zuster zal dan ook niet licht in verleiding gebracht zijn „In alles vrouw". Dat vroomheid ook een van de be koorlijke kenmerken is der vrouw, leert ons niet slechts de Rotterdamsche dame die ter kerk gaat het gelaat en de houding van een Toorop-figuur, doch vooral de verzameling stichtelijke boeken, door vrouwen geschreven, waarnevens een lijstje van kerkgezangen door vrouwen uit het begin der 19de eeuw gemaakt. Omtrent den inhoud dezer lectuur konden wij geen gegevens bekomen, daar de boeken achter glas lagen. Of er nog een kenmerkend-vrouwelijke trek in haar godsdienstige opvattingen te vinden zou zijn? Zeer zeker zou het doorlezen van deze boeken de moeite loonen. Eén was er, een Roomsch boekje over een geheimzinnige „Eleusinische zusterschap", waarvan de laatste bladzij open geslagen lag. Daar sloot Lotje haar gesprek met mevrouw S., zeggende „Ik dank u Mama, rust zoo aangenaam als gij mij onderhouden hebt." Spoort zooiets niet tot nadere kennismaking aan Intusschen was het of uit al die titelbladen „Het Juichend Israël" enz. een vroome stemming ons te- gemoetzweefde. Het was zwoel en benauwd in het kamertje, doch het raam stond open in de richting van Jeruzalem. Daar lag het lommerijk geboomte van Meerhuizen, met de beloften van hemelschen vrede. Doch tegelijk wenkte de wereld in den vorm van een poffertjeskraam. In dat op zicht is alles hetzelfde gebleven, nog alles gelijk bij de kerkgaande vrouw van 1813, op wier hart vroomheid en ijdelheid beurtelings een beroep hebben gedaan. (N. Rott. Ct.) ADVERTENTIEN.I Vleeschhouwerij en Varkensslachterij Kerkstraat 14 Telefoon 102 H.J.CARELS

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1913 | | pagina 5