Eet het Brood van
m GEBRs. VAN BREDERODE
Vragenbus.
Zending.
Allerlei.
- BOEKHANDEL
GROOTE MARKT 21 HAARLEM
SCHOOLBOEKEN
JONGEN
(Niet onderteekende vragen worden niet beantwoord).
Vraag. Waarom bidden en danken wij juist bij de
maaltijden? Staat daar iets over in den Bijbel?
Antwoord. Een voorschrift omtrent het tafelgebed
vinden wij in den Bijbel niet. Wel een voorbeeld; van
niemand minder dan van Jezus-zèlf. Lees eensLukas 1536,
22: 17 en 19; Joh. 6: 23; Luk. 24: 30.
Paulus deed 't ook: Handelingen 27: 35. Het besef der
verplichting om voor het gebruik zijner gaven den Gever
in den een of anderen vorm te gedenken, is trouwens ver
spreid onder alle volken. Hieromtrent las ik ergens het
volgende: de Negers gebruiken geen spijzen, zonder daar
van eerst een gedeelte aan hun goden geofferd te hebben.
De Indianen werpen het eerste stuk van hun spijzen in het
vuur om daardoor den zegen hunner goden op het gebruik
van het eten in te roepen. De Chinees zet eerst zijn voedsel
neer op het huisaltaar om het vooraf zijn god aan te bieden;
eer hij den schotel wegneemt, doet hij voor het afgodsbeeld
zijn gebed. De Brahminen raken voor het eten het voor
hoofd met een gewijde vuurkool aan en roepen met luider
stem den naam huns gods uit. De Romeinen en Grieken
bleven nooit in gebreke om voor de maaltijden den goden
het dankoffer te schenken. De Sandwich-eilanders heffen
voor den maaltijd een lofzang aan. De Nubiërs doen voor
en na het eten een gebed. De bewoners van Madagascar
buigen zich diep, wanneer zij van tafel opstaan en groeten
hun geesten. De Laplanders klappen in de handen, dankend
voor de spijzen. De Muzelmannen zetten zich nooit tot
eten neer zonder te zeggen: „In den naam van den ge-
nadigen en barmhartigen God!" In Israël werd de maaltijd
door den huisvader geopend met een tafelgebed; daartoe
strekte hij beide handen zegenend uit over het brood. Na
den maaltijd dankte hij wederom. De gasten spraken bij 't
begin en bij 't einde hun „Amen" uit op 't gebed des
huisvaders.
Helaas dat het tafelgebed zoo dikwijls enkel sleur wordt
en dat de gesprekken die menigmaal aan tafel gevoerd
worden het bidden en danken tot een bespotting maken.
Maar om het m/sbruik, dat van iets goeds gemaakt kan
worden, behoeft 't gebruik toch niet te worden nagelaten.
En het is goed om aan tafel te bidden. De vermaning is:
„bidt zonder ophouden". Ons leven moet een gebeds-leven
zijn. Maar daarom kunnen wij toch het welbewust, opzet
telijk bidden niet missen. Juist is dit aan het gebeds-leven
ten zeerste bevorderlijk. Hoe licht vergeten wij dat 't
dagelijksch brood een gave Gods is. Het gebed voor 't
eten brengt ons dit weer in herinnering. Hoe gemakkelijk
gaan wij die dagelijksche maaltijden rekenen tot hetgeen zoo
hoort; tot de dingen waarvoor we nu niet zoo bijzonder
dankbaar behoeven te wezen. En toch! Is 't geen zegen
dat we voedsel hebben? en als wij het met smaak nuttigen?
Hoevelen zijn van dien zegen verstoken. Van Olivier
Cromwell is dit tafelgebed bewaard gebleven: „Vele men-
schen hebben spijs en drank, maar geen honger en dorst;
vele menschen hebben honger en dorst, maar geen spijs
en drank; ik heb spijs én drank; ik heb honger én dorst:
Uw Naam, O Heer! zij geloofd!"
Zegt nu iemand dat we toch niet bidden bij 't eten van
een koekje of danken na een kopje thee, dan antwoord ik
alleen dat ik niet wist dat het nuttigen van zulke dingen
behoorde tot de voeding, die ons lichaam betreft om ge
zond te zijn.
Zonder natuurlijke liefde.
Vervolg.
Zij zat met het hoofd op de knieën geleund. Het scheen wel, dat
onze komst haar groote vrees aanjoeg; vooral was het gezicht van
mij, een blanke, haar blijkbaar vreemd en onaangenaam. Zij deed
een poging om op te staan, maar beefde over haar geheele lichaam
van zwakheid en zonk dadelijk weer ineen. Nu sprak ik haar aan
en wel met een naam die zacht en liefelijk klinkt onder elke hemel
streek, en die ook het gemoed van onbeschaafde wilden aangenaam
aandoet. „Goede moeder", zeide ik, „wees niet bang voor ons, wij
zijn vrienden en denken er niet aan u kwaad te doen." Ik deed haar
nu verschillende vragen, maar zij bleef zwijgen. Had zij de spraak
verloren of hield vrees haar van het spreken terug „Zeg mij toch,
moeder, wie gij zijt, en hoe het komt, dat gij hier zoo aan uzelve
zijt overgelaten
„Nu volgde er ook antwoord. Ik ben een oude vrouw en heb
reeds vier dagen hier doorgebracht. Mijn kinderen hebben mij ver
laten en nu moet ik hier van honger sterven." „Uw kinderen
„Ja," was haar antwoord, „mijn eigen kinderen, drie zoons en twee
dochters." Dit zeggende, bracht zij haar ontvleesde hand kramp
achtig aan haar borst, en vervolgens met den vinger wijzende„Zij
zijn heengegaan in de richting van gindschen berg."—„Maar waarom
hebben uw kinderen u verlaten?" „Ik ben te oud en daarom ben
ik niet langer in staat hun van dienst te zijn. Ik ben te zwak ge
worden om het wild te helpen dragen, dat zij vangen; ik kan geen
hout meer halen om hun vuur mede aan te maken, ook kan ik hun
kinderen niet meer op mijn rug dragen, gelijk ik gewoon was te doen."
Ik kon dit roerend verhaal niet langer aanhooren, en ofschoon mij
de tong schier aan het verhemelte kleefde, barstte ik in een vloed
van tranen uit. Ik maakte haar nog de opmerking, dat het wel te
verwonderen was, dat zij nog aan de roofzucht der leeuwen was
ontkomen, daar dezen toch overvloedig in den omtrek schenen te
huizen en wij hun versche sporen niet ver van hier gevonden hadden.
De vrouw nam nu het vel van haar linkerarm met de vingers op
en liet mij zien, dat het niets meer bedekte dan het been, waarom
heen het ruim en slap nederhing. „Ik hoor de leeuwen wel van tijd
tot tijd," zeide zij, „maar wat is er nog aan mij, dat zij zouden
kunnen eten? Ik heb geen vleesch meer aan mijn lichaam, dat hen
zou kunnen aanlokken." (Slot volgt.) v. L.
Verzameld door C. B.
EEN GOEDE RAAD.
Wordt u 't liedje voorgezongen:
„Aap, wat heb je mooie jongen,"
Eer ge hem die 't zingt vertrouwt,
Denk eens waar hij u voor houdt!
DE ADELAAR.
Men vroeg den adelaar: waarom voedt gij uwe jongen zoo
hoog in de. lucht op?
De adelaar antwoorddeZouden zij zich, als zij eenmaal
volwassen zijn, zoo dicht bij de zon wagen als ik ze aan de
lage aarde bond?
ADVERTENTIE N.
Telophoon -109
Ter Electrische Drukkerij van P. SAAF
kan een flinke, nette
geplaatst worden die in het vak wenscht
te worden opgeleid.
H.J.CARELS