De TIJDEN kwamen en verdwenen, Der tijden GOD verandert nooit. Oudejaarsavond-gedachten. FEUILLETON. bedekte hij zich het gelaat met de handen en weenende sprak hij telkens opnieuw met den innigsten weemoed „O, kwamen de dagen mijner jeugd nog eens weer!' En Zij kwamen weerwant hij had slechts gedroomd. Hij was nog een jongelingalleen zijne a/dwalingen waren geen droom geweest. Hij dankte God bij zijn ontwaken, dat hij nog gelegenheid tot omkeeren had, dat hij nog den weg betreden kon, die heenleidt naar een land vol van licht en van engelen. (Ontleend aan JëAN paul.) Nabij God. Op den Nieuwejaarsmorgen. Geniet, o mensch het leven, Met al zijn rijk genot, Maar wat u wordt gegeven, Geniet dat nabij God. „Wees ijvrig, al de dagen Zoo klinkt het oud gebod Doch wilt gij niet vertragen, Werk altijd nabij God. Verschijnt het uur der smarte, Betreurt ge soms uw lot. De beste troost voor 't harte Is lijden nabij God. Eens moet gij 't alles derven, Wat slijt door „roest en mot", Maar rijk te zijn bij 't sterven, Is sterven nabij God. In Jezus' naam gestreden, Hoe 't ongeloof ook spott', De kroon voor eeuwigheden Is 't Vaderhuis bij God. W. Th. van Griethuysen. Verzameld door C. B. De tijd is een door ons gemeten stukje van de eeuwigheid. De Oudejaarsavond kan ons tegelijk tot somberheid en tot blijdschap stemmen, doordien dit zijn woord isalweer zooveel veranderd in de wereld der menschen en alweer zoo niets veranderd in het leven Gods! Gods hand buigt het hoofd van den grijsaard voorover, alsof Hij zeggen wil: oude mensch! vooral gij moet veel denken aan het graf. De genotene weldaden zijn als zoovele lichtjes op het pad, dat wij achter ons hebben; als wij nu zelve maar niet in den weg gaan staan, dan werpen die lichtjes, die achter ons flonkeren ook een vriendelijk schijnsel vooruit. Aan dankbare herinnering verbindt zich hoopvolle ver wachting. Dikwijls hebben wij betreurd wat wij hadden gewenscht; dikwijls hebben wij gezegend wat wij hadden gevreesd. Bij niets wordt ons hart zoo vol, als bij het leeg geworden plekje. Veel dooden op het kerkhof te hebben, dat is eene sombere gedachte; maar veel familie in den hemel te heb ben, dat is eene gedachte, die vertroost en verheft. De letters van onze schuldenlijst verflauwen het meest, als die lijst wordt gehouden in de schaduw des kruises. Terugzien levert meer dan vooruitzien. Maar zoowel het een als het ander is goed, wanneer het ons brengt tot omhoogzien. De toekomst niet te kennen, zou verschrikkelijk zijn, in dien wij God niet kenden. Verlangt ge een spreuk tot randschrift rondom de wijzerplaat Der klok, die alle dagen in uw nabijheid staat, Zoo schrijf dan deze woorden in rondgebogen lijn: „O mensch! één uur van deze zal eens uw sterfuur zijn!" De Bijbel van den roover. In een der donkerste, meest ontoegankelijke rotskloven van het Zwarte woud werd eens voor een paar honderd jaar een vreemde verkooping gehouden. Het was in het holst van den nacht. De plek was door toortsen verlicht, die een spookachtig licht in den omtrek verspreidden. Woeste mannen, tot de tanden gewapend, zaten daar in een kring, terwijl een uit hun midden achtereenvolgens de verschillende voorwerpen te koop aanbood. Het was een bende struik- roovers, die daar verzameld was. Dienzelfden middag hadden zij een reisgezelschap aange houden en uitgeplunderd en nu waren zij, volgens gewoonte, bezig de gestolene voor werpen bij opbod onder hun bende te verkoopen. Verscheidene kleedingstukken en reistasschen waren reeds verkocht, de flesch ging lustig rond en het gezelschap wedijverde in hetuit- stooten van vloeken en gemeene aardigheden, die met uitbundig gelach werden begroet, toen daar ten laatste nog een Bijbel te koop werd aangeboden. De man, die als afslager dienst deed, prees den Bijbel met eenige godslasterlijke „aardig heden" aan, die natuurlijk zeer werden toege juicht Een der roovers vroeg hem of hij niet, tot aller stichting, eens een hoofdstukje wilde voorlezen! Met luid applaus werd dit voorstel begroet en de verkooper, den Bijbel openende, begon op spotachtig-lijmenden toon te lezen. Terwijl de geheele bende zich hiermede zeer vermaakte, bemerkten zij niet, dat een uit hen, die onder de oudsten behoorde en steeds voor man was geweest bij alle misdaden en uit spattingen, langzamerhand stiller werd en, met de handen over de knieën gevouwen, in diep gepeins verzonken scheen. Het hoofdstuk, dat de verkooper las, was hetzelfde dat de vader van dezen man, nu dertig jaren geleden, bij de huise lijke godsdienstoefening had voorgelezen, op den morgen van den dag, toen hij, die thans roover was, de ouderlijke woning uit angst voor het gerecht was ontvlucht, om er nimmer weder te keeren Bij het hooren van die woorden, die hij zich nog zoo goed herinnerde, zag hij weder dien gelukkigen huiselijken kring, waarvan hij eens deel had uitgemaakt. Hij zag den eerwaardigen, ouden vader, met den geopenden Bijbel voor zich. Hij zag zijn vriendelijke, zachte moeder, met diepen eerbied luisterende naar de heilige woorden die voorgelezen werden. Hij zag zichzelven met zijn broeders en zusters mede- biddende om de verbeurde zegeningen van een nieuwen dag. Hij zag het alles zóó duidelijk, als ware het dien morgen geschied. Sedert hij het ouderlijke huis had verlaten, had hij nimmer meer een Bijbel gezien, veel min geopend, noch een gebed opgezonden, nimmer ook een enkel woord gehoord, dat hem aan God of aan de eeuwigheid kon herinneren. Maar nu was het alsof zijn ziel op eens uit een langen, dertigjarigen doodslaap ontwaakte, alsof de sneeuw van een langen, langen winter op eens door den zonnegloed van dat bijbelwoord wegsmolt. Al de woorden, die zijn vader van der jeugd aan tot hem gesproken had, al de vermaningen en gebeden van zijn vrome moeder, destijds lichtzinnig in den wind geslagen, kwamen hem nu in de herinnering terug, en zoozeer was hij in gedachten verdiept, dat hij alles vergat wat rondom hem voorviel, tot hij op eens uit zijn mijmering werd opgeschrikt door een slag op den schouder, van de vraag vergezeld„Zeg eens, oude droomer, wat geef jij voor dat boek? Je hebt het meer noodig, dan iemand van ons: want je bent, geloof ik, de grootste zondaar uit ons midden.'' „Dat ben ik ook", ant woordde hij, in het hart getroffen door de waar heid van die ruwe grap, „geef mij het boek, ik zal den vollen prijs er voor betalen" Slot volgt), v. L.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1913 | | pagina 2