ln het nieuwe jaar nieuwe ijver voor ZONDAGSRUST-
Voor eiken dag.
Uit de Gemeente.
FEUILLETON.
veel te meer zal uw Vader, die in de hemelen is, goede
gaven geven dengenen, die ze van Herh bidden
Goede gaven. En behoort daartoe niet ook genade én
geloof? P M
Verzameld door C. B.
Uit „Paul's ontwaken", door Frederik van Eeden.
Ik zou voortaan wel de woorden dood en sterven willen
vermijden en alleen spreken van verscheiden of overgaan
zoo goed voel ik nu hoe onjuist, bedriegelijk die eerste
woorden zijn.
Het was hard genoeg voor mij, die zoo veel vreemden
door de macht van suggestie tot herstel had gebracht,
vruchteloos te staan, daar, waar ik het liefst geholpen
had. Maar toen hij mij vroeg voor hem te bidden, in dien
grooten ernst, toen deed ik het en kon ik het, en dat het
hem versterkt en verlicht heeft, dat is buiten twijfel.
Paul's lichaam werd van lieverlede geheel onbruikbaar,
er was op 't laatst geen orgaan, dat nog behoorlijk func
tioneerde. Volgens hen, die den geest als een product van
het lichaam beschouwen en deze gedachtelooze en
zinlooze meening komt nog maar al te vaak voor volgens
dezen zou men dan ook wel een geleidelijken achteruit
gang van alle geestelijke eigenschappen moeten vei wachten,
van de hoogste en fijnste het eerst, zoodra het lichaam
dreigt uiteen te vallen. Maar bij Paul werd de geest
feitelijk gezonder, fijner georganiseeid, dieper geassocieerd,
edeler in gevoel, hooger in karakter, naarmate de afbraak
voortging.
Er is evenmin een Katholieke of Protestantsche hemel
en zaligheid, als er een Katholieke of Protestantsche natuur
wetenschap is. Maar toch bestaat zeer zeker dat, wat zoowel
Katholieken als Protestanten met het woord zaligheid hebben
bedoeld.
De dood is zulk een geweldig en ontzaglijk fenomeen
en een zoo stellig verschiet, dat alleen dierlijk-domme, of
ijdel-verblinde menschen er in kunnen slagen de gedachte
er aan van zich weg te houden, en lustigjes er op los te
leven, alsof de toekomst niet geheimzinnig en niet onver
mijdelijk ware.
Wie niets verwacht als vernietiging en ontbinding, wie
alle mystieke waarheden, die volgen uit het verdwijnen
der stoffelijke illusies, steeds heeftgenegeerd en geloochend
die zal waarschijnlijk zich totaal verbijsterd vinden, zoodra
die mystieke waarheden voor hem de eenige werkelijkheden
zijn. Hij zal zijn als een droomende, een verdoolde in een
absurde, waanzinnige wereld, een onsamenhangende geest,
levend in een chaos ten prooi aan elke emotie, aan alle
booze demonische invloeden. Dit is de toestand die kan
aangeduid worden door de primitieve voorstelling vaneen
hel, een plaats van eeuwige pijniging.
Ik weet, bij de meeste stervenden wordt de droevige
comedie van „beter worden' tot het einde volgehouden.
Maar nu weet ik ook dat dit niet goed iseen zwak toe
geven aan onedele vreesachtigheid, waardoor de benarde
ziel in valsclie richting geleid en belemmerd wordt in zijn
overgang. In de meeste gevallen, tenminste bij volwassenen
die nog helder van geest zijn, voelt de stervende het
naderen van het einde en dan is het de overgave die rust
geeft, terwijl het volhouden van de illusie van herstel
angstig maakt en onrustig.
Maandverslag der Wijkzuster over de maand December
In deze maand werden 15 patiënten geholpen van 1 3 X daags.
Tezamen ontvingen zij 430 keer hulp. Twaalf hunner behoorden tot
de Ned. Herv., één tot de Luth. en twee tot de R. C. Kerk. Aan
twee patiënten werd onverwachts hulp verleend. En twee overleden
patiënten werden afgelegd.
Jaarverslag der Wijkverpleging.
Gedurende het jaar 1913 werden 83 patiënten verpleegd, die tezamen
4748 keer hulp ontvingen. Van de verpleegden behoorden er 73 tot
de Ned. Herv., 2 tot de Luth. en 8 tot de R. C. Kerk. In 17 gevallen
werd onverwachts geholpen, terwijl 11 overleden patiënten werden
afgelegd. Aan niet-bedlegerige zieken bewees de wijkzuster 142 keer
haar voortreffelijke diensten.
Onlangs zeide ik in een preek, dat de beste manier om het onmis
bare van hetgeen wij hebben öf het onontbeerlijke van hetgeen wij
niet hebben diep te gevoelen, is: het zich indenken van deze vragen:
als ik het eens niét had. wat ik heb? als ik eens wél had. wat ik
mis? Dan ontwaakt het innig verlangen om het onontbeerlijke te
ontvangen; dan doet zich gelden een levendig besef van dankbaar
heid voor het bezit van het onmisbare.
Rast dat nu eens toe op de wijkverpleging. Er zijn nog gemeenten
genoeg waar geen wijkzuster is. Als zij er eens eene haddenZand-
voort heeft het voorrecht er eene te hebben. En welk eene! Als wij
eens geen wijkzuster haddenAls zuster Dina eens weggingFoei,
het is om er van te schrikken, alleen reeds van de gedachte. En hoe
zouden we dan wel schrikken van de werkelijkheid Goddank, we
behoeven niet te schrikken. Als we dan nu maar door die schrikke
lijke gedachte ons laten opschrikken uit ons ondankbaar leven en,
wakker geworden, den Heer hartelijk danken dat Hij het werk der
wijkverpleging in ons midden tot stand bracht en zoo gelukkiglijk
De looden soldaten.
„Wij zien nu door een spiegel (in de
Engelsche vertaling staat glas) in
een duistere rede, maar alsdan zullen
wij zien aangezicht tot aangezicht''.
I Cor. 13 12.
Een zeer aardige geschiedenis wordt van een
armen, ongelukkigen knaap verhaald, die op
zekeren dag te Londen overreden en bewuste
loos in een kinderziekenhuis werd gebracht.
Zijn leven was vol ongeloofelijke ellende ge
weest; hij had geen ouders meer en was in
dienst bij een afschuwelijke, aan den drank
verslaafde vrouw, die hem dagelijks uitzond
om te bedelenwee echter, zoo hij van zijn
omzwervingen met ledige handen terugkwam
harde slagen waren dan zijn deel. Des nachts
lag hij op een zak vuile lompen, in een ver
peste lucht. Zijn voedsel bestond uit harde
broodkorsten of een weerzinwekkende brei.
Het eenige genoegen, dat de beklagenswaar
dige knaap kende, was zijn blikken te laten
weiden over al de heerlijke zaken, die voor
de winkelramen uitgestald warende verruk
kelijke koeken, heerlijke vleeschwaren, het be-
tooverende speelgoed. Hij wist het wel, al
deze dingen waren niet voor hemer was
altijd een glas voor, zoodat hij ten slotte met
de gedachte ze niet te bezitten, geheel ver
zoend raakte, en het hem nooit inviel dat al
deze heerlijkheden, ook zonder dien doorzich-
tigen scheidsmuur, ooit voor hem konden be
staan.
Een doos met looden soldaten had zijn op
merkzaamheid in bijzondere mate geboeid.
Lang had hij ze beschouwd en er op kinder
lijke wijze naar verlangd, doch daar was, helaas
het glas.
Op zekeren dag werd hij, gelijk ik reeds
zeide, overreden en in een hospitaal gebracht,
een hospitaal zooals ik wenschte dat ze allen
waren, bestuurd en geleid door de liefde van
Christus. Toen hij uit zijn bedwelming ont
waakte, bevond hij zich in een helder, sneeuw
wit bedje in een vriendelijke kamer, waarvan
de vensters met frissche bloemen versierd
waren, maar boven alles zag hij een zacht,
liefdevol gelaat over zich heen gebogen.
Krachtige, heerlijke bouillon werd hem ge
geven nooit in zijn leven had hij iets dergelijks
geproefd. Toen moest hij weder gaan slapen
Men trok een gordijn voor het venster om
zijn oogen tegen het schitterend zonlicht te
beschermen. Dat alles kon hij maar niet be
grijpen; hij geloofde bijna een engeltje in den
hemel te zijn geworden.
Zoo goed het ging. betastte hij zijn schouders
om te voelen of hij niet reeds vleugeltjes had;
hij vond er echter geen. Alles was hem raadsel
achtig, doch de toestand van uitputting en
verdooving. waaarin hij zich bevond, veroor
loofde hem niet er veel over na te denken.
Hij was niet zoo ernstig gewond als men
aanvankelijk geloofde. De pijnen bleven weg
en hij viel spoedig in een diepen slaap, die
den ganschen nacht aanhield.
Den volgenden dag zag hij eenige der
andere kinderen met paardjes, wagentjes en
dergelijke dingen spelen Verstomd zag hij toe
zij schenen werkelijk die schoone zaken
met de handen aan te raken.
(Sint volgt), v. L.