Zonder Zondagsrust wordt de mensch een machine. Voor eiken dag. Mededeelingen. FEUILLETON. Het einde is! „Uw wil geschiede!" Van het „niet mijn wil" is nu zelfs geen sprake meer. Gehoorzaamheid is door Jezus uit lijden geleerd- Zullen icij ons dan nog verwonderen, als God ons in lijden brengt Het lijden moet ook ons de groote les- des levens, de gehoorzaamheid, leeren. God is niet wreed. Hij is geen beul. Hij doet ons geen smarten aan omdat Hij in ons leed een welbehagen heeft. Hij beproeft en bedroeft ons tot ons nut. Lijden zendt Hij ons als middel tot en als proef op onze gehoorzaamheid. Vreest dan niet, lijders neen, vreest nietKlaagt niet, maar dankt Vreest maar één dingdat gij tevergeefs zoudt lijden. Dat is het vreeselijkste wat u zou kunnen overkomen. Tenzij dan dit: dat gij door het lijden niet alleen niet ver- teederd wordt, maar innerlijk versteend. PM. Verzameld door C. B. Niemand stoot zich hier beneden aan den vinger, indien het niet Boven over hem besloten is. Talmud. Op den Heiland te zien is des Christens onafgebrokene roeping. Met den blik op Hem wordl het zware licht en het schijnbaar onmogelijke mogelijk. Lavater. Het ware berouw komt wel nooit te laat, maar voor waar berouw kan het wel te laat worden. Scriver. Wilt gij een kenmerk van een waarlijk groot man, het is dit, dat alle sporen van eigenliefde buiten zijn daden, buiten zijn streven liggen; het is hem niet te doen om de wereld te beroeren maar om de wereld vooruit te stuwen. Mulder. Niet hiertoe is het leven ons gegeven, dat wij als een molenpaard gedachteloos zouden rondloopen, of, als op een speeltocht, over den vlakken waterspiegel dartel zouden heenglijden. Neen, in het zweet onzes aanschijns hebben wij te werken om de spijs, die nooit vergaat. Moll. Wij hebben een heel boek van de Handelingen der Apos telen, maar geen bladzijde over hun voornemens. E. De invloed van Jezus was des te krachtiger, naarmate de kring, waarin Hij zich bewoog, enger was; velen te treffen zou onvruchtbaar geweest zijn; door enkelen waarlijk te vernieuwen heeft Hij de wereld hervormd. Fairbairn. Mededeelingen, vragen, berichten enz. moeten, om in liet eerstvolgend nummer te worden opgenomen, aan het adres der Redactie worden toegezonden des Dinsdags, vóór 1 uur namiddags. „De macht van het Kleine." Zondag a.s. 29 dezer hoopt des voormiddags alhier op te treden de heer J. A. Hoekendijk van Heemstede, mede in het belang van het werk voor arme toevallijders, dat in ons vaderland gedaan wordt onder den naam „De macht van het Kleine". Het is met het oog daarop niet overbodig hier eens met een enkel woord op dat schoone werk de aandacht te vestigen, wijl ook hier in Zandvoort velen dien arbeid liefhebben en voorstaan, maar ook nog steeds velen de beteekenis er van niet recht blijken te beseffen. Ais wij aannemen, dat in ons kleine vaderland meer dan twaalfduizend lijders en lijderessen aan vallende ziekte worden gevonden (waarvan nu ruim 400 worden verpleegd in de stichtingen te Haarlem en Heemstede, nog altijd de eenige daartoe in Nederlanddan kunnen we gerust zeggen, dat 90 °/0 daarvan dus bijna 11.000— behooren tot de on- en minvermogenden. Zal nu een werk dei- christelijke barmhartigheid waarlijk zijn wat het heet, dan moet het ook, en vooral, den armen ten goede komen Nu is sedert den aanvang van het werk der Christelijke vereeniging voor de verpleging van lijders aan vallende ziekte te Haarlem en Heemstede, in 1882, de groote vraag geweest: Wie zal de verpleging van armen mogelijk maken? d. w. z. Wie zorgt voor het verpleeggeld voor onvermogenden, als Diaconiën, Armbesturen en particulieren dat niet doen of niet kunnen Om hierin te voorzien stichtte men vanwege genoemde vereeniging een Suppletie- kas, waaruit liet ontbrekende verpleeggeld moest worden aangevuld. Maar, de aanvragen omhulp voor armen waren talrijk en de inkomsten van die suppletiekas waren zeer gering. Dat gaf voortdurend veel verdriet en groote tekorten. Toen is het werk „De macht van het Kleine11 opgekomen, met het doel den last over velen te verdeelen, of liever door een getrouwe verzameling van vele geregelde kleine bijdragen (een halven stuiver per week van ieder) zóó veel bijeen te brengen, dat armen konden worden geholpen, zonder dat dit al te zwaar drukte op de kas der inrichtingen te Haarlem en Heemstede. En boven ieders verwachting heeft zich nu dit werk uitgebreid over ons vaderland. De gevonden bijbel of dat staat in mijn boek ook. (Vervolg). In de pastorie gekomen en na ons een weinig versterkt te hebben, vroeg ik hem: „Vertel mij nu eens, hoe gij er toe kwaamt om hier in de kerk te komen". „In de vorige week", zoo ving hij aan, „kwam er bij ons een man die al jaren achtereen met spelden, naalden en andere dingen op ons dorp komt en die anders nooit sprak dan over zijn koopwaren, maar nu zeide..Boer! waarom noemen ze jou toch Geus „Ik weet niet beter, dan omdat ik nooit ter kerk ga," antwoordde ik. „Dat is vreemd," vervolgde hij, „want de „geuzen" bij ons in de stad gaan wel ter kerk." „Zijn daar dan ook geuzen vroeg ik hem. „Ja, een menigte, en zij hebben ook een kerk en een priester, (de man wist niet beter of de predikant was de priester) en zij gaan alle Zon dagen ter kerk." „Hebben zij ook een boek?" was mijn vraag. „Ja" gaf hij ten antwoord, „zij gaan met een boek naar de kerk, en ik heb gehoord, dat er een groot boek op den preek stoel ligt." „Toen de man vertrokken was, besloot ik de zaak te onderzoeken, en zoo kwam ik van morgen hier. Ik vroeg aan den statie overste (stationschef)Mijnheer, waar wonen hier de geuzen?" „O," sprak hij, (een vrijzin nig R. Cath.) „wij zijn hier allen geuzen" „Heeft mijnheer ook een boekvroeg ik. „Jazeker," sprak hij, zijn kast openende, „zie maar eens hier: ik heb boeken genoeg." „Ik bedoel of gij ook het boek van ons Heer hebt," bracht ik in het midden. „Neen, maar ik weet wel wat gij wilt: gij moet bij de Protestanten wezen, niet waar?" „Neen, „zeide ik," bijdeGeuzen, want van Protestanten weet ik niets. Kunt gij mij ook zeggen, waar de Geuzenkerk is?" „Ja, antwoordde hij, „dan moet gij zijn in de Rue des Arts: daar zult gij die vinden." „Ik bedankte den vriendelijken heer en ging in de hoop, dat het geen Protestanten zouden zijn. Weldra had ik, door nog eens te vragen, de kerk gevonden. Ik was de eerste, en toen ik iemand zag binnenkomen met een boek, vroeg ik hem dit eens te mogen inzien Dadelijk ontdekte ik tot mijn groote verbazing dat het geleek op mijn Biblia. Er kwamen aanhoudend meer menschen met boeken bij zich, en ik vroeg mijzelven af. wat zal er hier gebeuren Onder het lezen, zingen, bidden en uw sermoen (preek) was ik mij dikwijls geen meester, ik wilde schreien en lachen tegelijk van vreugde. Ik wist somtijds niet, waar ik was. Het scheen mij een droom of een hemel. Ik kan u niet goed zeggen wat ik dacht. Wat is het heerlijk, al die menschen in het bezit te zien van een Biblia. waarin hun de weg tot God gewezen wordt! Dat had mijn vrouw moeten zien!" Toen hij vertrok, sprak hij: „Ik ben zoo heel erg blij, het is mij, alsof ik zweef in plaats van loop." Bij het afscheid beloofde ik hem, als er zich geen verhindering zou voordoen, dat ik den volgenden dag zou komen, om met de zijnen kennis te maken, en zijn Biblia te zien. Den volgenden dag begaf ik mij op reis. Een uur sporens, ruim drie kwartier te voet en ik stond op de hofstede van Pieter en Maria. Er stond geen naam op het hekmaar als ik er een had moeten schrijven, was het „Biblia Hoeve" geworden. De boer en boerin wachtten mij in de deur op met vroolijke gezichten. Pieter had alles verteld, en had blijkbaar zijn vreugde in het hart zijner vrouw overgestort. Het verwonderde mij niet, dat men mij zoo bijzonder opnam. Immers, ik was de „Geuzen- priester" volgens de koopman. Wordt vervolgd.) v. L.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1914 | | pagina 2