Technisch Bureau
PAASCHBROOD
F'.Henri J.Carels.
levert 't fijnst
Vragenbus-
Allerlei.
Advertentien-
Licht-, Kracht- en
Zwakstr.-Installaties.
Z- J. LEEN.
Toen kwam de vraag: .wat is de ziel van een mensch?* Madrai
had daarvan een allerzonderlingste voorstelling. Laban was op dat
punt verder dan alle professoren van alle theologische faculteiten
en hij verkondigde kort en goed: „Een mensch heeft een lichaam
en een ziel. Het touwtje, dat beide verbindt is de geest. Als dat
touwtje breekt, dan sterft het lichaam en keert de ziel tot God. Een
lichaam kan niet leven zonder bloed Het bloed is het voedsel van
het lichaam. Zoo ook kan de ziel niet leven zonder bloed, n.l. het
bloed van Christus. Als wij het bloed van Christus versmaden,
dan sterft onze ziel een eeuwigen dood of eigenlijk de ziel sterft
zonder dood te gaan.
Daarop kwam punt drie of de Christenen een onderstand kregen
van de Zending? Jawel, zeide Laban, maar geestelijken onderstand
U moet goed begrijpen en u bewust wezen, wat u in het Christen
dom zoekt. Wilt ge aardsch voordeel, dan moet gij hier niet zijn,
maar wilt ge vrede en zaligheid, dan kunt gij die bij Jezus vinden.
Wat er dan aan was van dat soldaat-worden O, zeide Laban,
dat is volkomen waar: ieder, die Christen wordt, moet ook soldaat
worden. Hij moet strijden tegen den Satan, de wereld en zijn eigen
hartstochtenhij moet strijden den goeden strijd des geloofs. niet
met aardsche wapenen, maar met geestelijke, n.l. het Woord van God.
Dat was de eerste veldslag, die tusschen die twee zielen geleverd
werd. Peinzend ging Madrai heen en overdacht en besprak met
zijn vrienden, wat bij had gehoord. Hij kwam terug, telkens terug
Hij bracht zijn vrouw, zijn zoon en een vroegere leerlinge van hem
mee. Zij kwamen nu bijna iederen dag. Zij hielden op. twistgesprek
ken te houden, maar zij begonnen aandachtig naar het Evangelie te
luisteren. Wat zeg ik. zij dronken de evangeliewaarheid in. evenals
een dorstige woestijnreiziger zich laaft aan een bron in de woestijn.
AI dat geredeneer, gephilosopheer, geattakkeer loste zich op in den
noodkreet van een ontdekten zondaar: „Wat moet ik doen om zalig
te worden?" En het antwoord bleef niet uit. Ik bedoel natuurlijk
niet het antwoord van den helper, maar het antwoord van Boven.
Ik heb het meer gezien, dat de doop met den Heiligen Geest aan
den waterdoop vooraf ging. Eindelijk, eindelijk hadden deze zoekers
naar waarheid Hem gevonden, die zeggen kon: „Ik ben de Waarheid
en het Leven." De koopman had de parel van groote waarde ge
vonden en blij jubelde het op in hun ziel: „Ik heb gevonden. Ik heb
gevonden." En toen zij nu nog meer leerden verstaan van het
Evangelie, veranderde dat „Ik heb gevonden" in „Ik ben gevonden".
Wat zal er toen een helder en luid jubellied hebben weerklonken
in den Hemel. Als de Engelen zich verblijden over één zondaar, die
zich bekeert, wat zuilen zij dan wel een feestlied gezongen hebben
toen dit viertal tot vrede kwam Zoo lang gezocht en eindelijk ge
vonden. Madrai sprak er over met zijn vrienden en hij zeide. dat
hij vast besloten was Christen te worden. „Dan moet ge ook soldaat
worden!" voegde men hem toe, en toen klonk het blij uit zijn mond
„lk wil ook een soldaat van Koning Jezus worden."
Wordt vervolgd, (v. L.)
(Niet onderteekende vragen worden niet beantwoord.)
Vraag. U hebt onlangs weer in een preek gezegd dat het beter
was geweest als de statenvertalers de verzen naar den oorspronke-
lijken tekst hadden overgezet. Maar waarom hebben zij dat dan niet
gedaan Hebt U niet gezegdom een goeden zin te krijgen
Antwoord. Wat U mij laat zeggen, heb ik niet alleen niet
„onlangs weer" gezegd, maar ik heb het nooit gezegd. Natuurlijk
is de Statenvertaling, zooals op het titelblad ook duidelijk te lezen
staat, eene overzetting „uit de oorspronkelijke talen". Maar, welk een
meesterstuk deze drie eeuwen oude vertaling ook zij, ze is, als alle
menschenwerk, onvolmaakt. Vele verzen en gedeelten zijn absoluut
onverstaanbaar, andere slecht of onjuist vertaald. De tekst, dien
onze Statenvertalers gebruikten, is niet op alle punten te vertrouwen
en ook de wetenschap heeft sedert niet stilgestaan.
Wat het verkrijgen van „een goeden zin" betreft, ik heb, daarover
sprekende, gezegd, dat de Statenvertalers soms met dat doel een of
meer woorden hebben ingevoegd, waarvan zij rekenschap gaven
door die invoegingen cursief te laten drukken. Soms is zulk een
invoeging noodzakelijk. Maar er zijn ook gevallen waarin zij mis
plaatst is. Zoo b.v. in I Cor. 1 vs. 24 (waarover ik onlangs preekte),
waar de ingevoegde woorden „prediken wij" de bedoeling van Paulus
juist niét tot haar recht laten komen. In het Grieksch staat„wij
prediken Christus, den gekruisigde, den Joden wel een ergernis en
den Grieken een dwaasheid, maar hun die geroepen zijn, beiden
Joden en Grieken, is Hij Christus, de kracht Gods en de wijsheid Gods".
Vraag. Hoe moeten in Matth. 17 vs. 26 de woorden: „Zoo zijn
dan de zonen vrij" verstaan worden? Vindt de Heere Jezus het
eigenlijk niet noodig belasting te betalen, maar doet Hij het maar
om geen aanstoot te geven
Antjwoord. De belasting, waarvan in Matth. 17 vs. 24—27
sprake is, is niet het Romeinsche hoofdgeld (zooals in Matth. 2217)
maar de tempelschatting, volgens Exodus 30 vs. 11 16 te voldoen
door ieder Israëliet, die tot volwassen leeftijd was gekomen. Deze
belasting bedroeg een halven sikkel of een dubbele Attische drachme,
ongeveer 80 ct. in onze geldswaarde. Ook Jezus was gewoon de
didrachmen te betalen (in vs 25 antwoordt Petrus -ja"). Ditmaal
was de betaling evenwel blijkbaar vertraagd en die deze belasting
inden, richtten zich tot Petrus met een vraag om opheldering. Deze
wilde Jezus er naar vragen, maar Hij voorkwam hem (vs. 25). De
.vreemden' hier genoemd zijn de onderdanen. En nu is Jezus'gevolg
trekking evenmin als de koningen der aarde tollen of schatting
nemen van hunne zonen, maar van die niet tot hun familie behooren,
evenmin eischt de Hemelsche Koning een tempelgave van Zijnen
Zoon. Toch wil de Heer geen aanleiding geven tot de onjuiste
meening dat Hij den tempel verachtte- Vandaar het bevel uit vs. 27.
Een stater" was 4 drachmen. Petrus moest voor Jezus en voor
zichzelven betalen.
Verzameld door C. B.
RIJKEN IN DE KERK.
„Wanneer ik mijne gemeenteleden in de kerk in hun
Zondagsgewaad overzie,'' verklaarde onlangs een leeraar,
„dan vraag ik: „Waar zijn de armen?" Maar wanneer ik
later het handjevol kopergeld uit de offerbus natel, dan
vraag ik mijzelven af: „Waar zijn de rijken?"
MISTIG.
Dat botsingen dreigen bij mistig weer weet eik. Maar
bij mistig humeur evenzeer.
„OP" JE GEZONDHEID JE GEZONDHEID „OP".
De menschen drinken
Op je gezondheid op den Nieuwjaarsdag.
Op je gezondheid bij je geboorte,
Op je gezondheid bij je verloving,
Op je gezondheid bij je trouwen,
Op je gezondheid bij het zetten van je huis,
Op je gezondheid bij je verjaardag,
Op je gezondheid bij elk feestje van
1 Januari 31 December, totdat van al dat drinken op
je gezondheid, je gezondheid „op" en je geld „op" is; je
lichaam „op" en je geluk „op" en als je dan heelemaal
„op" bent gedronken, dan drinken ze op je begrafenis
nog eens op je
\Joor de vele huldeblijken, mij aan-
geboden ter gelegenheid bij het
nederleggen van mijn laatste gemeente-
betrekkingen, waarvan ik één betrekking
61 jaar mocht waarnemen (van 1853 tot
1 April 1914) betuig ik door deze mijn
oprecht hartelijken dank.
J. SNIJER.
Zandvoort, 1 April 1914.
VAN SPE1JKSTR 4.
lnterc. Telef. No. 101.
Aanbevelend,