Mededeelingen.
Zending.
komt omdat wij te goed zijn voor deze stoffelijke wereld.
Dat besef moet ons dringen om te grijpen naar liet eeuwige
leven. Niet in dezen zin, dat wij ons troosten met een
hiernamaals, wanneer wij van lijden zullen verlost zijn.
Geen wissels trekken op de eeuwigheid Nu, heden moeten
wij, temidden van het vergankelijke, de eeuwigheid bezitten.
Opdat het daartoe zou komen, brengt God ons in het lijden.
Hij geeselt ons de wereld des geestes binnen. Wat zongen
de schipbreukelingen van de „Titanic" toen zij op 't punt
stonden verzwolgen te worden door den afgrond „Nader
mijn God, nader tot U, U naderbijGod is geen „goedige"
God. De smarten des levens zijn, gelijk Schopenhauer zegt,
door God ons beschikt, opdat ze zouden zijn „de geboorte
weeën voor den innerlijken inensch".
Overal gaat de mensch de stof te lijf. De wet der zwaarte
kracht trekt hem omlaag. Maar de mensch tracht die wet
te verbreken. En hij doet het gedurig, zonder zich daarvan
altijd rekenschap te geven. Als hij opstaat van zijn stoel,
gaat hij tegen die wet in, onbewust. Maar stelwe hadden
nooit anders dan gezeten in ons leven en éen onzer stond
op, wij zouden verbluft zijn en niet weten wat er gebeurde.
Verbaasd, zouden wij meenen dat hij ten hemel voer. De
natuurwetenschap zegt dat geen natuurwet wordt verbroken.
Nu, deze uitdrukking mag wegvallen. Hegel zegtophef
fing is er overal, d.i. verheerlijking in hoogeren vorm. Inder
daad, waar het leven komt, komt het wonder. Er zijn er
die van „wonderen" niet willen weten. Maar is er grooter
wonder, dan het allereenvoudigste, het eten? Door ons eten
gaat de wereld dagelijks onder. Niet als de eerste wereld:
door water; maar door vuur. Want als wij eten, wordt de
doode stof verteerd, d.i. verbrand. De spijzen, die de aarde
voortbrengt, worden omgezet in, verheerlijkt totlichaam,
vieesch, bloed, gedachten, daden, gebed. De mensch wor
stelt met de stof. Hij gaat naar het bosch en hakt zich
boomen om, die hij zaagt tot planken en daarvan bouwt
hij zich een vaartuig. Een schip isgeest op de wateren.
Waar de mensch komt, onderwerpt de cultuur de natuur.
Achter de gouden poorten des doods rijst de tempel des
geestes. Kant noemt den plicht den altijd-neen-zegger. Dat
geldt ook van het vuur. Beesten maken geen vuur, want
zij hebben geen geest. Het vuur komt, waar de geest, de
gedachte, heerschen gaat. Het vuur loutert de materie en
zet die om in gloed en glans. Daarom zegt Kierkegaard
terecht dat het Christendom brandstichting is. En de brand
stichter is de Heilige Geest, die de wereld op doet gaan
in vuur, blaken in Pinkstergloed. Om met Hegel te spreken
de bliksemslag des geestes moet slaan in de natuur om
haar te maken tot een brandoffer Gods.
Dood is dood, zegt het Materialisme. Maar de Bijbel
toont ons dat de heele wereldgang een openbaring is hier
van dat de dood voorwaarde is van opstanding. Wat uit
zichzelf sterft, is tot niets nut. Een rund, dat zijn natuur
lijken dood sterft, omdat het is uitgeleefd, is niet meer te
eten. Het vieesch daarvan kan worden weggeworpen. Een
boom, die door ouderdom bezwijkt, levert geen bruikbaar
hout meer op. Het rund moet in de kracht van zijn leven
worden geslacht, zal de inensch zich met zijn vieesch kun
nen voeden en die materie omzetten in geest. Een boom
moet tijdig worden geveld, eer hij begint te vermolmen.
Anders kan de mensch zijn hout niet meer gebruiken als
materiaal voor de schepping van zijn geest.
Door den dood tot het leven. De Schrift begint met de
schildering van een paradijs. En in dat paradijs is een
Eden, welke naam „verlustiging" beteekent. Het paradijs is
verloren. Zullen wij klagen en van verlies spreken Alsof
God ons niet iets beters en heerlijkers dan „verlustiging"
had bereidDe Bijbel eindigt dan ook niet met een her
wonnen paradijs, maar spreekt van een stad Gods, uit den
hemel op aarde nederdalend. Die stad Gods is Jeruzalem,
de vrede-stad, maar geen vrede dan na den strijd. Vrede
valt ons niet in den schoot. Vrede kan alleen worden ver
overd. Jeruzalem ligt achter de woestijn. Eerst de wilder
nis, de dorre, doode wildernis. Dwars door haar heen voert
de weg die ons brengt, door de gouden poorten, binnen
de eeuwige Godsstad. P. M.
Mededeelingen, vragen, berichten enz. moeten, om in het eerstvolgend
nummer te worden opgenomen, aan het adres der Redactie worden
toegezonden des Dinsdags, vóór 1 uur namiddags.
Maandverslag der Wijkzuster over Maart. Verpleegd
werden 20 patiënten, die te zamen 350 keer hulp ontvingen.
Tot de Ned. Herv. Kerk behoorden 17 hunner, 2 tot deLuth.
Kerk en 1 tot de R. C. Kerk. In 3 gevallen moest plotseling
hulp worden verleend, terwijl eene overledene patiënte
werd afgelegd.
Uit het Zendings-negertje van De Naaischool is de op
brengst van Oct. 1913 April 1914, f8.55 bedragende,
overgemaakt aan de Utr. Zend. Ver.
Uit dank voor hulp der Wijkzuster werd f 2.50 ontvangen
van E. B. alhier.
Te Haarlem is, volgens ingekomen bericht, den 29sten
Maart 1.1. tot lidmaat der Ned. Herv. Kerk bevestigd:
Abraham Johannes Hendrikus Reijnders, geb. 7 Juli 1895,
wonende te Aerdenhout.
De Vrouwenkrans vergadert 'sMaandags, 's avonds 8 uur
in „Ons Huis." De Bidstond, ten huize van den Heer
v. Brummelen, wordt eiken Donderdagavond,8uur,gehouden.
De Knapenvereeniging vergadert eiken Zondagavond van
78 in „Ons Huis."
Mevrouw P. M. houdt, tot nadere aankondiging, geen
bepaalden ontvangdag.
Vulhaartl staat. Komt en ziet, nieuwe leden 1
N. B. Met 1 Mei a.s. begint de 3de Jaargang van den
Zondagsbode. Tenzij der Administratie het tegendeel blijke,
wordt het abonnement stilzwijgend als opnieuw verlengd
beschouwd.
Inbinden! De Heer Saaf stelt mooie en tevens goed-
koope banden verkrijgbaar voor den 2den Jaargang. Tevens
belast hij zich met het inbinden. Ontbrekende nummers
worden, voor zoover nog aanwezig, op aanvrage door de
Administratie verstrekt, tegen 5 ct. per stuk.
Prijsraadsel. In het e.v. No. verschijnt weer een
Prijsraadsel voor abonnés
Wat gebeurt er met onze verkochte Nieuwe Testamenten?
DOOR
F. DECOSTER.
Colporteur in België.
Een der geregelde bezoeksters van de samenkomsten
der Barak bezocht haar kozijn (neef) te Bijgaarden, een
dorp bij Brussel.
Als ze er een oogenblikske was en een en ander nieuws
uit de stad verteld had, zei kozijn
Nicht, nu moet ik u toch eens iets vertellen, mensch.
Ter gelegenheid van de begankenis stonden hier aan de
kerk twee mannen van Brussel met boeken, die ze ver
kochten. Ze zeiden, dat daar het leven van ons Heer in
stond, mitsgaders Zijn troostrijke sermoenen. Ik heb er
ook 'nen boek van gekocht. Sommige dorpelingen zegden,
dat die boekverkoopers Protestanten waren. Doch ik heb
er niet naar geluisterd. Ik ben in mijnen boek gaan lezen.
En, nicht, mensch, ge moest eens weten, wat een danig
schoonen boek dat is. Als ge daarin leest, is 't precies
alsof ge ons Heer tot uw hert hoort spreken. Zie, nicht,
ge moet dat zelf lezen om dat te voelen, maar als ge ons
Heer Zijn sermoenen leest, voelt ge uw hert vermurwen