Zondag een dag om uit ie gaan uit het gedruisch in de stilte. FEUILLETON. wat mij niet verwonderde, gegeven deze ervaringdat er uit de gemeente maar hoogst zeiden een stem opging die eens den nadruk legde op hetgeen ik tot stand bracht en gedurig bezig ben tot stand te brengen. Welnu, laat mij dan thans mede een woordje van zelf verdediging mogen spreken. Niet omdat een dwaas gevoel van eigenwaarde mij dringt. Ook niet omdat mij aan de kritiek der menschen zoo bijzonder veel is gelegendie mij oordeelt is de Heer! Maar: omdat het niet onmogelijk is, dat gij, mij aangehoord hebbende, de zaak waar het om gaat in een ander licht ziet dan tot dusverre. Ziet, ik erken ten volle dat het eigenlijke huisbezoek, indien niet alles, dan zeker heel veel te wenschen heeft overgelaten. Maar: vergeet niet dat ik hier in een daarvoor zeer ongeschikten tijd gekomen ben. Dat kunt gij niet helpen. Maar ik kan het ook niet helpen. Ik ben niet gewaarschuwd en wat wist ik, zóó kers-versch ingevoerd uit een boerendorp, van badplaats-zeden en gewoonten Eer ik na mijn verhuizing wat op orde was; eer ik een beetje wist waar ik zat; eer ik een weinig heen was over het heimwee naar mijn vorige gemeente, ónmogelijk als mij het leven toescheen in een plaats waar geen boom te zien is en geen landerijen zijn en geen veestapel, waar het altijd waait en nooit Zondag is, brak het „seizoen" aan en dan is huisbezoek uitgesloten. Dan verhuizen de Zandvoorters uit hun mooie villa's naar armzalige tabernakelen, omdat men, al wat bruikbaar is voor de vreemdelingen, verhuurt. Dan zitten zij, die 's winters in hun zonnige serres huizen, in het muffe en duffe sous- terrain, niet ingericht op het ontvangen van bezoek. Waar een nieuwe predikant in een andersoortige gemeente dadelijk zijn rondgang kan beginnen, was dat mij hier niet mogelijk. En in het najaar, toen er eenigszins gelegenheid was, open baarden zich reeds de eerste verschijnselen van de ziekte, die mij het daarop volgende voorjaar noopte tot het nemen van zulk een langen rusttijd. Ja, wat ben ik veel ziek geweest! Ik sprak daarover reeds. Maar is het dan mogelijk om met bonzende slapen en brandende hersenen van huis tot huis te gaan om „geestelijke" gesprekken te voeren? Dan: ik ben hier 10 jaar. Toch ben ik hier nauwelijks 5 jaar. Want, gelijk ik zeide, voor mijn gemeente-arbeid rekent een groot deel van het voorjaar niet mede, nóch de gansche zomer en geen klein stuk van den herfst. Door het eigenaardige leven hier hebben de menschen 's winters al den tijd om mij te ontvangen, terwijl ik dan met werk overladen ben. En, als ik 's zomers gelegenheid heb, nemen de vreemdelingen de Zandvoorters zóó in beslag, dat zij nergens anders oogen en ooren voor hebben. Zóó loopen we elkander, onbedoeld, altijd achterna én voorbij. Nu zegt men welmaar gij hadt u toch wel, al was het maar even, in ieder huis kunnen vertoonen. Ik stem dat grif toe. Doch wat voor waarde heeft zulk een in-en-uit- vliegen? Is dat soms „huisbezoek" Is dat het „huisbezoek", dat gij zegt gemist te hebben? Wat men doet, moet men goéd doen, of men doe het niét. Een tijdlang heb ik, met wijlen mijn ouderling Groen, geregeld huisbezoek gedaan. Maar wij deden doorgaans niet meer dan 2 a 3 bezoeken per middag. Juist omdat wij ze goéd wilden doen. Maar dan was ik ook óp. Ik eindigde terstond, als ik bemerkte dat het machinaal werk werd. En ik geloof vast en zeker dat niemand meer dan een stuk of 3 bezoeken achter elkaar kan brengen, sprekende over de dingen van het Koninkrijk Gods, en dan bij het vólgende bezoek nóg frisch is Ik kan het althans niet. Ik kan wel, als het moét, 10 a 20 „visites" achter elkaar maken. Maar bij het voldoen aan dergelijke beleefdheids-vormen kan iemand ook veilig zijn hart thuis laten. Het voornaamste van zijn uitrusting is dan een stapel naam-kaartjes, die men blij is te kunnen afgeven en die men immers tegenwoordig ook afgeeft als iemand wél thuis is, terwijl ook een ander ze voor ons uitreiken kan. Ik zou, als het moest, ook wel overal kunnen binnenloopen en binnenvallen om kletspraatjes te houden. Dan zou men allicht zeggen: „we zien den dominé toch zóó dikwijls!" Maar wat beteekent dat aan- en binnenwippen? Is dat „huisbezoek"? Natuurlijk niet. En als men er toch op gesteld is, dan zeg ik eenvoudig dat ik daarvoor geen tijd heb en wel wat beters heb te doen, al denkt „men" dat de dominé, als hij geen „huisbezoek" doet, niets doet. Ik ben maar uitgescheden met dat rondgaan, waarbij ik toch niet opschoot. Want, vergeet dat niét! als ik was voortgegaan, ik zoude, tóch niet meer dan eén middag per week disponibel heb bende voor „huisbezoek", nu, na al die 10 jaar, mijn gemeente, waartoe ook Bentveld en Aerdenhout behoort, nog niet eens één keer heelemaal zijn rond geweest! Bladzijden uit het leven van een Christen, door Don Camilo Calamita. (Vervolg.) Nog meer uit het veld geslagen, keek de vrouw naar alle zijden rond en riep zij, niemand ontwarende, uit: „Gij verbaast mij.... ik weet eigenlijk niet waarom, maar ik heb een voorgevoel, dat u een gevaar dreigt. U moest in dezen stikdonkeren nacht niet alleen gaan. Wilt gij, dat ik een der broeders verzoek u te begeleiden?" „Volstrekt niet," antwoordde ik beslist. „Gij weet, dat ik mij altoos daartegen heb verzet. De weg is zeer lang, het is reeds laat gewor den, en die met mij ging zou eerst in den vroegen ochtend kunnen terug zijnwellicht zou het gevaar dan voor hem nog grooter wezen, en indien hem iets overkwam, en nog wel om mijnentwil, zou mij dit oneindig veel leed doen. Intusschen herhaal ik, dat gij voor mij geen zorg behoeft te hebben, daar ik werkelijk niet alleen ga, maar de best mogelijke Geleider en Verdediger mij vergezelt." „Ik begrijp u niet.. Ik zie niemand; waar is dan uw geleider?en wie is Hij?" „Het is de Heer Jezus", antwoordde ik ernstig; „en meent gij, dat mij in het bijzijn van zulk een Geleider en Vriend eenig onheil zou kunnen overkomen?" „Neen! inderdaad, gij hebt gelijk", hernam zij, terwijl ik in weerwil van de duisternis zag, dat haar oogen schitterden. „Zoudt gij dan willen dat ik Hem wan trouwde, en hulp en bescherming zocht bij anderen?" „Neen mijnheer!" „Indien ik dit deed, dan zoude ik mij werkelijk alleen gevoelen en het gevaar wellicht niet kunnen ontgaan. Evenmin wil ik mijn bescherming zoeken in een wapen, want ik weet, dat Hij even machtig is om mij te behoeden als rijk aan middelen om mij te hulp te komen. Wees omtrent mij volkomen gerust. Ik dank u voor uwe belangstelling en moet thans afscheid van u nemen." „Ga dan met God, en moge Hij u voor alle onheil bewaren Wij gingen van elkander en ik vervolgde mijn weg half luid zingende: 1) La diestra del Excelso Mostrose su poder, En la tenaz batalla, Me ha ayudado a veneer. Ella me dio la vida Y ya no he de ntorir, Porque de su excelencia La gloria he de deeir. Ik had dit psalmvers nog niet ten einde ge zongen, toen ik op eenmaal gewaar werd. dat een man met een zwaren knuppel in de hand, voor mij stond, zonder dat ik in het minst kon vermoeden vanwaar hij kwam en als u are hij plotseling uit den grond gerezen. Geen een zamer plek kan er bestaan dan die waar wij ons bevondenhet is een zeer uitgestrekte vlakte, die ik moest overloopen om aan de andere zijde den weg terug te vinden, die naai de stad voert; en voorzeker had geen boos wicht een meer geschikt oord kunnen uitkiezen om ongestraft een misdaad te plegen dan deze wildernis. „Gij zijt een vervloekte leugenaar", riep hij mij toe, met de schorre slem van iemand, die aan den drank verslaafd is. Te zeer geschokt om onmiddellijk te kunnen antwoorden, herstelde ik mij toch door'sHeeren hulp spoedig en zeide; „Door zoo iets te zeggen, toont gij mij niet te kennen". „Integendeel", hernam hij op steeds dreigen der toon, „ik ken u zeer goed en weet, dat gij eiken Zondag naar Bellas Vistas gaat om de lieden aldaar te bedriegen; maar ik ben nu hier gekomen om daaraan een einde te maken en is uw leven u iets waard, dan gaat gij er voortaan niet meer heen". (Wordt vervolgd.) v. L. 1) Vrije vertaling van PsalmCXVIII vs. 8. Gods rechterhand is hoog verheven, Des Heeren sterke rechterhand Doet door haar da dn de wereld beven, Houdt door haar kracht Gods volk in stand. Ik zal door 's vijands zwaard niet sterven, Maar leven en des Heeren daan. Waardoor wij zooveel heils verwerven, Elk tot Zijn eer doen gadeslaan.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1914 | | pagina 2