2e Blad van „De Zondagsbode" van Zondag 26 April 1914
Ben ik een bijzonder slecht „herder' geweest? Maar mijn
catechisaties dan? Ben ik dan enkel, of zelfs voornamelijk
„leeraar?" Beteekent het niets dat mijn leerlingen altijd zoo
graag op de les komen? dat zelfs de groote jongens, die
alleen kunnen komen als zij 's avonds moe zijn van hun
dagelijksch werk, die uurtjes niet graag verzuimen? zou
het mij soms ook groote inspanning kosten om zelf wakker
te blijven en hen wakker te houden?
En de „lammeren" van de kudde? de zorg voor dezen
hoort toch zeker ook bij het „herderlijk' werk. Daarom houd
ik, week aan week, 's avonds een uur van voorbereiding
voor het Zondagsschool-onderwijs. En dat ik dit deel van
mijn arbeid niet als een „sine cure'' opvat, omdat het im
mers maar in het belang van kinderen is, kunt gij dade
lijk te weten komen, als gij maar even informeert bij hen,
die dien cursus volgen.
En mijn „Zondagsbode"? Weldra gaat van dit blaadje de
3de jaargang in. Het is mij niet onbekend dat er zijn die
dit werk eenvoudig niet meetellen. „Men" was zelfs zoo
vriendelijk om mij te raden daarmede op te houden, omdat
het toch niets beteekende. Ik kon, zei „men", den tijd,
daaraan besteed, beter gebruiken! Intusschen besteed ik aan
dit wekelijksch schriftelijk huisbezoek mijn vrijen Zondag
avond. En: ik heb er nog geen halve cent mede verdiend.
Ds. van Lennep en ik werken „zonder geld en zonder prijs
echt „om niet", d. w. z. met financieele schade voor onszelf.
Maar, zoo vraag ik mijzelf telkens af, waarom mij zoo
gedurig dat niet doen van huisbezoek verweten? Is het niet
de algemeene klacht overal? Was het soms, bij mijn voor
gangers hier, beter dan nü? Gingen zij geregeld rond, niet
om een buurpraatje te maken, maar in hun hoedanigheid
van zielenherder? Is niet in ieder geval, inzonderheid ge
durende mijn verblijf hier, onze gemeente kolossaal uitge
breid? Ik noem Ds. Swalue wel eens. Als hij nu eens terug
kwam, zou hij zijn Zandvoort herkennen? Hoeveel jaar is
het geleden dat hij hier stond Toen was ons dorp een
klein visschersplaatsje, met één predikant. Nu is Zand
voort een badplaats, de tweede in rang in ons Vaderland;
maar het heeft nóg altijd één predikant. Vroeger was er één
geneesheer. Nu zijn er hier drie dokters, behalve de rest
die hier komt of naar wie men toegaat. En als er een
ernstig geval is, worden de zieken naar een ziekenhuis ge
transporteerd, terwijl men tegenwoordig bijna voor ieder
krank lichaamsdeel de hulp inroept van een specialiteit.
Intusschen is er nog altijd maar één „geestelijke" medicijn
meester hier, die tegelijk internist én specialist dient te wezen
en er meteen voor zorgen moet, dat hij des zomers alle bad
gasten die in de kerk gelieven te komen, van heinde en verre,
van de noodige „geestelijkespijze voorziet, want als
Zandvoort geen dominé heeft die ook de vreemdelingen
„trekt", dan zitten Kerk en Diakonie 's winters op zwart zaad.
En wat nu dat „zien" betreft, dat de gemeente den
dominé wil, welnu, is daarvoor niet iederen Zondag gelegen
heid? Is de preekstoel soms niet hoog genoeg? En wie
daartoe geen gelegenheid heeft of daaraan niet genoeg heeft,
laat hij dan de moeite nemen en den dominé een boodschap
sturen dat hij hem zien wil. Als iemand ook maar meent
buikpijn te hebben, haalt hij daarvoor den dokter's nachts
diens bed wel uit. Waarom dan niet, als er werkelijk geeste
lijke behoeften zijn, naar de pastorie gegaan? In de stille
studeerkamer is in ieder geval beter gelegenheid voor
een ernstig onderhoud dan doorgaans het geval is in eigen
woning. Daarvan kan mijn studeerkamer getuigen. Liep ik
de buurt niet af, ik heb altijd, wie met eenig bezwaar, een
vraag, een verdriet, een moeite bij mij kwam, te woord ge
staan. Dat was mij nooit te veel, ook niet na een drukken
dag. Niemand beter dan mijne vrouw weet hoe dikwijls dit
„herderlijk" werk nacht-werk is geweest.
Zie, Gemeente! ik kan niet alles vereenigen. Misschien
is er een enkele, die behoorlijk preekt en tevens trouw
„huisbezoek" doet. Maar regel is: dat men is óf het een,
óf het ander. Er is verscheidenheid van gaven. Ieder moet
zijn kracht en zijn zwakheid kennen. Mijn voornaamste
werk is: prediken. Maar dat kan niemand volhouden, zonder
te blijven studeeren. Luther zei: „wie niet studeert, is niet
bekeerd". Zeker is het dat een predikant, die zijn studie
er aan geeft, een leuteraar wordt. En al vindt „men" zijn
geleuter ook erg dierbaar en stichtelijk, het is: leuteren.
En daarvoor is het Evangelie te goed. Trouwens, is het
niet eigenaardig dat ook zij, die zoo op „huisbezoek"
hameren, als ze kiezen moeten, en zij mceten kiezen,
toch de voorkeur geven aan een frissche, goed-bewerkte
prediking, bóven huisbezoek? Ik weet van een gemeente
waar een predikant stond die als „herder" bóven allen uit
muntte. En die dat deed twéémaal zoo veel jaren als ik in
Zandvoort ben. Zijn prediking vond men echter nu niet
„dat". Maar men zei altijd: geen trouwer huisbezoeker dan
onze dominé! En wat doet men nu in diezelfde gemeente,
nu in de vacature moet worden voorzien? Nu zoekt men
natuurlijk weer een éven trouw pastor als degene was die
heenging? Mis! Nu zegt men; wij moeten een „kansel
redenaar" hebben. Niet eens dus iemand die goed preeken
kan, maar: een kanselredenaar! En men mikt zelfs niet
lager dan op een oud-minister en op een oud-kamerlid,
beiden gewezen domine's die voor het „herderlijk" werk
zóóveel liefde toonden te bezitten, dat zij hun herdersstaf
voor een statiedegen en hun toga voor een gala-rok met
blijdschap hebben ingeruild
Tot degenen die de trouw in mijn werk alleen gelieven
af te meten naar mijn huisbezoek, zeg ik: dat God nog
een andere trouw kent, dan die blijken moet uit hetgeen
een dominé per jaar aan den schoenmaker betaalt voor
versleten zolen.
En ik zeg: dat ik ook tijd noodig heb om aan mijn eigen
zieleheil te arbeiden. Ook een dominé is niet „af" nooit
„af". En zoo iemand, dan mag hij wel toezien dat hij trouw
huisbezoek doetbij zichzelven. Anders is hij misschien
braaf aan het wieden in het tuintje bij zijn buurman, terwijl
zijn eigen hof vol doornen en distelen staat.
Eén van beideóf ik zal in het vervolg „huisbezoek"
doen, als men dat verlangt, te beginnen b.v. met alle
winkels die 's Zondags open zijnmaar dan preek ik
ook vooreerst zelf niet weer. En daarbijde gemeente zal
er dan voor te zorgen hebben dat ik met een goed voor
ziene beurs op het pad kan gaan, daar ik heusch geen kans
zie „geestelijk" voedsel uit te reiken, waar vóór alles ge
holpen dient te worden met brood en brand en kleeding
en ligging en dekens en huishuur. En nu zal ieder toch
wel toestemmen dat dit van een traktement van f 1500.
werkelijk niet af kan.
Of, en dat dunkt mij een betere keuze de gemeente
zorge voor de noodige fondsen tot stichting van een 2de
predikantsplaats in Zandvoort. Dan kan de arbeid worden
verdeeld Dan kan alles zóó worden geregeld, dat er tijd
is voor de verschillende werkzaamheden. Want, wat men
zeggen moge, het huisbezoek door „Ouderlingen" is toch
niet wat men wil. Een profeet is nu eenmaal niet geëerd
in zijn eigen vaderland. En een ouderling heeft weinig gezag
tegenover degenen naast wie hij vroeger op de bewaarschool
heeft gezeten. Bovendien de menschen zijn tóch niet te
vreden voor de Dominé-zélf komt. Dat bleek ook hier meer
dan eens. Als mijn vrouw, in mijn plaats, eens een stervende
bezocht, en als er één een model-ouderling zou wezen,
dan is zij het was het, bij haar weggaan, altijd „en
komt de dominé nu ook nog eens bidden?" Alles moet
de dominé doen. Zelf doen. Velen hebben onlangs zelfs
geweigerd de lijsten voor de statistieken in te vullen, als
niet de dominé-zelf ze kwam halen. Of men in den Bijbel
las; naar de kerk ging; huiselijke godsdienstoefening hield,
zie, dat waren altemaal zulke „intieme" zaken, dat
alleen de Dominé-zélf ze mocht weten
Welnu, ik verklaar ronduit dat ik onmogelijk alles doen
kan. Ik heb maar één lichaam, dat niet eens een heel ge
willig werktuig is. En maar één hoofd, dat zeker niet heel
sterk is. En maar één hart, dat niet aller last dragen kan.