Wie den Zondag: niet eert,
Is dien zegen niet weerd.
Voor eiken dag.
Mededeelingen.
LEEST DIT BLAD en LAAT HET LEZEN
FEUILLETON.
Hij heeft voorheen aan Mozes zijne wegen,
Aan isrels zaad, tot hun behoud genegen,
Zijn daan getoond, en trouwlijk hen geleid.
Barmhartig is de Heer en zeer genadig
Schoon zwaar getergd, lankmoedig en weldadig
De Heer is groot van goedertierenheid.
Hij zal zijn volk niet eindeloos kastijden,
Noch eeuwiglijk zijn gramschap ons doen lijden
Hij is het, die ons zijne vriendschap biedt.
I en Kate
De Heer is Richter Hij zal recht doen aan de ellend
Met ketens al te lang beladen
Hij maakt aan Mozes eens zijn rijksgeboon bekend.
Aan Israël zijn wonderdaden
Barmhartig, geduldig, en goed is de Heer,
Bereid om genade te schenken.
Hij twist niet voor immer, noch wil immer meer
Zijn straffende gramschap gedenken.
Verzameld door C. B.
Dagen zonder tranen verlang ik niet; want er komt een
tijd, waarin elke traan, die wij als Christen weenden ons
in verrukking zal brengen. Lavater.
Een man moet toonen man te zijn, door zijne gebreken
en zijn lijden scherp in de oogen te zien.
Menzel.
De belijdenis van zonden, zooals sommigen die afleggen,
gelijkt aan het oppervlakkig breken van de aardkorst door
een ploeg, die niet in de diepte gaat. Er is geen naar
boven halen van de onderste aardlaag, geen opwerpen en
verwerken der kluiten merkbaar.
N. N.
Allen die U, o Heiland, liefhadden, hebben geleden;
maar allen, die om uwentwil leden, hebben U daardoor
te meer liefgekregen. Vinet.
De witte das is afgelegd, maar men blijft een priester
van het Goede. Uitkomen voor een positieven godsdienst,
hoe verouderd! Maar uw zedeleer mag ons lasten opleggen
naar welgevallen! Pierson.
Voor den rechtvaardige behoeft men geen gedenkteeken
op te richten, want zijne daden zijn zijn gedenkteekenen.
Talmud.
Zal Christus in uw harte wonen, zorg dat 't daar binnen
stille zij; want als er vreemde gasten tieren, dan gaat de
beste Vriend voorbij. Tauler.
N.B.! Zondag 2 Augustus zal de Duitsch-Evangelische
godsdienstoefening niet in „Ons Huis" worden gehouden,
maar 'svóórm. 10 uur in ons Kerkgebouw.
Burgerlijke Stand van Zandvoort.
van 17—24 Juli 1914
Getrouwd: N. Kemp en M. G. Kol.
J. de Boer en N. Kuiper.
Overleden: T. Drommel (4 jaar).
Woensdag 5 Augustus houdt mevrouw P. M. weder haar
ONTVANGDAG.
Bladzijden uithet leven van een Christen
door Don Camilo Calamita.
(Vervolg.)
De maand Augustus was daar en ik kreeg
verlof om gedurende dien vacantietijd met
mijn vrouw en zoontje Madrid te verlaten en
een bezoek te brengen aan mijn bejaarde moeder,
die met een getrouwde zuster in een dorp in
de omstreken van Valladolid woonde. Mijn
zuster was fanatiek roomsch en dulde nooit,
dat er tusschen ons een gesprek over gods
dienst werd gevoerd, noch dat wij vrijuit onze
meeningen uitten, zoodat wij steeds genood
zaakt waren naar een afzonderlijk vertrek te
gaan, wanneer wij met onze moeder wenschten
te lezen en te bidden.
De gespannen toestand, waarin mijn moeder
en zuster te zamen leefden, was voor beiden
zeer pijnlijk, want beiden waren even vast in
haar overtuiging en mijn zuster was zich niet
bewust, hoezeer zij het leven van mijn moeder
verbitterde, door haar dagelijks te smeeken
haar naar de mis te vergezellen en de overige
praktijken van den roomschen eeredienst waar
te nemen. Overgelukkig was mijn moeder met
onze komst, daar zij zoo zeer had verlangd
haar hart in den gebede met ons voor den
Heer uit te storten, en van dat voorrecht ge
noten wij dan ook onuitsprekelijk. Hoe smartte
het mij haar geen tehuis bij ons te kunnen
aanbieden, maar de dokter had verklaard,
dat hij niet voor de gevolgen instond, indien
men haarj(zulk een lange reis liet ondernemen.
Zij was zeer lijdende en wanneer zij soms
over haar toestand met ons sprak, zeide zij,
dat zij den Heer dikwijls bad haar het bewust
zijn te ontnemen, zoodra haar einde naderde,
opdat zij den pastoor dien men ongetwijfeld
bij haar brengen zou, niet zou behoeven te
zien noch te hooren. En de Heer verhoorde
haar gebed, want Hij nam haar den 5den Mei
1878 plotseling tot Zich, en hoewei men haar
het laatste oliesel nog toediende, bemerkte zij
er niets meer van.
Daar mijn zuster in de plaats harer inwoning
zeer gezien was. kregen wij veel bezoek, soms
ook van pastoors; evenwel bleef zij er zoo
sterk op aandringen dat ik geen woord over
het Evangelie zou spreken noch over mijn
werkzaamheden te Madrid, dat mijn omgang
met die personen tot niets leidde. Hierin kon
ik echter niet lijdelijk berusten en door Gods
goedheid deed zich weldra een gelegenheid
voor om althans één ziel met het heil, dat
in Christus is, bekend te maken.
Mijn zuster had een innig geliefde vriendin,
die destijds zeer ernstig ziek was en gedurig
door haar bezocht werd. Herhaaldelijk had ik
haar gevraagd mij te vergunnen haar daarheen
te begeleiden, maar mijn verzoek werd telkens
ten stelligste afgewezen, uit vrees dat ik aan
de zieke iets zou zeggen, dat haar in haar
zorgwekkenden toestand te zeer mocht schokken
of verontrusten. Daarmede had ik echter geen
vrede; de ziel lag mij ais het ware op het
hart, en eens dat ik alleen was uitgegaan, kon
ik den drang niet weerstaan, die mij tot haar
voerde.
Aan haar sponde gezeten, wilde ik mij, na
eenige onbeduidende woorden te hebben ge
wisseld, den kostbaren tijd niet laten ontrooven
door het voeren van nuttelooze gesprekken en
ging regelrecht op mijn doei af door naar haar
toestand te vragen en haar mijn deelneming
in haar lijden te betuigen. Ach, dat lijden was
tweeledig en klaarblijkelijk waren het niet de
smarten des lichaams, die het zwaarst op haar
drukten, maar de angst en vertwijfeling, waar
door haar gemoed was gefolterd. Arme zielt
Droefheid van allerlei aard en veel lijden
waren haar deel geweest, zonder dat zij eenige
ware vertroosting kende.
(Wordt vervolgd). v. L.