Voor eiken dag. Uit de Gemeente. Hij, wiens ezel of os ALTIJD JUIST OP DEN DAG DES SABBATS in een put valt, (Lukas 145) moet öf den put dempen, öf zijn ezel en os afmaken. FEUILLETON. Verzameld door C. B. Zeven spreuken van Thomas a Kempis. Doe gij wat in u is, en God zal uwen goeden wil ondersteunen. Leg uw hart niet open voor iedereen, maar bespreek uw belangen met een wijs en godvreezend man. Zoo God onder ons woont, moeten wij om onzen vrede soms eigen gevoelen opgeven. Daarom moet men waken en bidden, opdat de tijd niet ongebruikt voorbijga. God voert ons in de gelegenheid van den innerlijken strijd, opdat wij overwinnen zouden. Het is ons nuttig dat wij soms moeiten en wederwaar digheden hebben, het dient dikwerf om ons nederig te houden en bewaart ons voor ijdele glorie. Richt op uzelven de oogen, en wacht u te oordeelen over de daden van anderen; want wie de ware en vol maakte liefde bezit, zoekt in geen ding zichzelven maar zijn eenig verlangen is dat God in alles verheerlijkt worde. Zendings-Zondag. Zondag 29 November wordt alom in den lande als Zendings-Zondag gevierd. Is het daarvoor dan wel de tijd? wordt misschien gevraagd. Wij meenen: Meer dan ooit. Wat is tengevolge van den oorlog ook in ons land geschied? Vele jonge mannen zijn als soldaat uit hun werk gerukt; anderen heb ben plotseling geen inkomen meer; de nood der werke- ioozen, der verjaagden is zóó groot dat degenen, die iets doen kunnen, al hunne gaven en krachten daaraan wijden. Dat heeft ten gevolge gehad dat de bijdragen voor de Zending ophielden, en een bittere nood is ontstaan. Zoo moeten dus de pijnlijkste bezuinigingen worden verlangd, en, waar het zendingswerk waarlijk niet weelderig is in gericht, kan dit voor de gezondheid der arbeiders en voor de toekomst van het werk schromelijke gevolgen hebben. Daarbij, het gevaar bestaat dat men nog meer zal moeten inkrimpen en bezuinigen. Is dat alles geoorloofd? Moet de gemeente niet gevraagd worden, of ze in dezen tijd niet een offer kan brengen voor degenen, die haar werk doen? Maar hebben wij niet allen ook wel bedacht welk een indruk deze oorlog moet maken op Mohammedanen en heidenen? Van uit Europa wordt hun het Evangelie der liefde en der gerechtigheid gepredikt, en zij zien hoe de volken van Europa in hunne daden een evangelie van haat en nijd verkondigen, hoe de Christenen elkander vermoorden, en zelfs hunkerend om hunne hulp daartoe vragen. Wij denken aan het woord: Om uwentwil wordt de naam Gods gelasterd onder de heidenen (Rom. 2 24). Is het niet noodig, dat de gemeente herinnerd wordt aan het woord van den Almachtigen God zelf: IK zal mijnen grooten naam heiligen, die onder de heidenen ontheiligd is, dien gij in het midden van hen ontheiligd hebt, en de heidenen zullen weten dat ik de Heer ben lEzech. 36 23)? Is het niet een heerlijke roeping haar te sterken in haar geloof aan de macht der Liefde Gods, haar te vermanen dat niet ook door hare werkeloosheid de Naam des Heeren gelasterd worde? Want, indien zij de heerlijkheid van Gods Naam kent, dan wordt zij ook herinnerd aan hare roeping. De gemeente onzer dagen wordt gesteld voor de vraag waarin zij gelooven wil, in de macht der wereld of in de macht van God, in de macht van den haat of in de macht der liefde. Laat zij zich door de dingen, die in de wereld gebeuren, moedeloos maken, laat zij zich brengen tot de zwaarmoedig-berustende gedachte: Tegen die machten baat ons werk niets! dan is hare nederlaag zeker, en de gevolgen zullen misschien in geen honderd jaar goedgemaakt kunnen worden. Maar dat is immers de heerlijkheid van het Rijk Gods, dat juist in tijden van grooten nood, als de gemeente radeloos, en schijnbaar reddeloos, gelijk is aan de arme weduwe in de gelijkenis, die om recht vroeg (Luk. 18 1 v.v.), dat dan de gemeente tot het ware gebed gedreven wordt, en leert gelooven met het geloof, dat bergen verzet. Dan ziet zij in den schrik- kelijken wereldbrand het Rijk van God, brandend maar Kleine dingen. Henry Ward Beecher,1) een beroemd Ameri- kaansch prediker, die gewoon was met innig geloof en vurige welsprekendheid het Evangelie te prediken aan groote scharen, kreeg eens van een eenvoudig dorpsleeraar het verzoek, in zijn plaats den dienst te komen waarnemen. Beecher dacht er niet over, de kleine, onaan zienlijke gemeente van zijn collega te min te achten voor zijn talent. Hij wist te goed, dat de Heere God de eenvoudigen niet veracht, maar dat Hem juist een gruwel is, wat hoog is in eigen oog. Hij nam dus de uitnoodiging aan en ver vulde zijn belofte, zooals men dat van een ka rakter als het zijne vertrouwen mocht. Volgens de daar heerschende gewoonte reisde hij op den bewusten dag te paard naar de gemeente, waar hij zijn dienstwerk had te verrichten. Het weer was allerguurst, de wind blies met de kracht van een storm, sneeuw- en hagelbuien geeselden paard en ruiter en de sneeuw lag voeten dik op het modderige pad. Met inspanning van allekrachtendreef Beecher zijn paard door de sneeuwlaag voort, totdat hij een kwartiertje, voordat de dienst zou aan vangen, in het dorp aankwam. Terstond zette hij zijn paard op stal en begaf' zich naar het nederig kerkje. Hij zette zich op den kansel neer en bezield l) De broeder van de schrijfster van „De Negerhut" Mevrouw Beecher Stowe door de gedachte, dat hij het Evangelie predi ken mocht, week alle vermoeidheid van hem en voelde hij zich opgewekt en frisch. Maar er was geen enkel hoorder! Het gure weer had de menschen klaarblijkelijk weerhou den. Nog eenige minuten en de dienst zou beginnen. Daar kraakle een zijdeur, een man trad binnen en zette zich bescheiden in een hoekje. Vervolgens niemand meer. Het aanvangsuur sloeg. Was het de moeite wel waard, aan de prediking te beginnen Was het niet wijzer, den eenigen hoorder naar huis te zenden en zelf een gastvrijen warmen haard op te zoeken en zich wat te drogen Menigeen zou ja gezegd hebben. Beecher dacht er niet over. Hij volbracht zijn dienstwerk zoo volle dig en met zooveel vuur, of het gebouw tot den nok gevuld was geweest. Met den eenen hoorder bad hij, zong hij, hij predikte hem het Woord met de kracht zijner eigen geloofsover tuiging. Toen haastte hij zich van den kansel om met zijn hoorder te spreken maar die was al verdwenen, zeer tot zijn spijt. Beecher zelf vertelde aan zijn vrienden van die preek met één hoorder, maar zoetjes aan raakte de eigenaardige gebeurtenis in het ver geetboek. Twintig jaar na het geval moest Beecher een reis ondernemen door den staat Ohio. Nu reisde hij met de postkar en op zekeren dag stapte hij af in een welvarend en schoon ge legen dorp. Nauweiijks had hij den voet op den grond of een vreemdeling groette hem beleefd, hem noemend bij zijn naam. „Neem me niet kwalijk, maar ik ken u niet, ik herinner me zelfs niet. u ooit gezien te hebben," zei Beecher in antwoord op den groet. „Dat begrijp ik best," antwoordde de ander lachend, „maar dat neemt niet weg, dat wij u en ik eens twee uur lang onder hetzelfde dak gezeten hebben, op een zeer stormachtigen dag". Beecher schudde het hoofd. Ik kan het mij met geen mogelijkheid herinneren, u moet mijn geheugen eens te hulp komen," sprak Beecher. Weet u niet dat u eens, het is nu twintig jaar geleden, gepreekt hebt voor één hoorder „O ja," zei Beecher haastig, zich alles her innerend, „o ja. en zijt gij die man Laat me u dan zeggen, dat ik zoo vurig verlangd heb, u eens te ontmoeten". „Inderdaad, mijnheer, die man ben ik. En die preek heeft mijn ziel gered en mij bezield met de begeerte, zelf een prediker van het Evangelie te worden. En die wensch is vervuld, daar is mijn kerk. En wat gij mij toen verkondigd hebt, dat heb ik den geheelen staat Ohio door ge predikt en velen zijn er door tot bekeering ge komen. Zoo is uw preek vermenigvuldigd". Gij kunt u voorstellen, welk een gevoel van dankbaarheid Beecher vervulde, toen hij hoorde, welk een zegen God in die preek gelegd had voor één hoorder. Het behaagt den Heere zoo menigmaal, in het kleine Zich te verheerlijken. Uit Blijde Boodschapv. L.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1914 | | pagina 2