Mededeelingen.
Zending,
Vragenbus.
daan en niets bijzonders was. Nu, dat is dan ook het
geval, zij het in een andere beteekenis dan hij zelf het
bedoeldehet bijzondere was bij van Brummelen het gewone.
Zijn rechtschapenheid, zijn eenvoud, zijn trouwhartigheid,
zijn oprechtheid, zijn rustige houding onder kwaad gerucht
en goed gerucht, zijn onverdroten arbeid in het Koninkrijk
Gods, was geen bijzondere stemming, bij bijzondere gelegen
heden aan den dag tredende, maar een doorgaand kenmerk.
Hij spande zich niet in om vriendelijk en goed te zijn.
Het enthousiasme des geloofs had niets bestudeerds bij hem.
Kinderlijk leefde hij onder ons het leven uit dat in hem
was, zonder dat opzettelijk te weten of te willen. Het bij
zondere was bij hem het alledaagsche. Niets bijzonders en
daarom juist zoo héél bijzonder.
Bloemen krijgen velen in menigte bij hun begrafenis, terwijl
men er niet aan dacht een enkel bloempje op hun levens
weg te strooien. Als van Brummelen dood was, zou er
zeker door meer dan een 'n dankbaar woord gesproken
worden bij zijn graf. Ik ben blijde dat onze vriend niet
dood is. En dat ik hem hier bij zijn leven huldigen mag
als een man, die, onze gemeente verlaten hebbende, in
Zandvoort een blinkend spoor achterlaat. Gedurende de
jaren die hij in ons midden woonde, heeft hij iets tot
stand gebracht, wat niet maar voor enkele jaren is, doch
vrucht zal blijken af te werpen voor de eeuwigheid.
Het is inderdaad zóóonze gemeente verliest in van
Brummel.en een levend lidmaat van Christus. En dat mag
ook getuigd worden van zijne vrouw. Niet één, maar twéé
„krachten" zijn voor Zandvoort verloren gegaan. Mej. van
Brummelen heeft den Vrouwenkrans gesticht en met die
instelling tal van huisgezinnen gezegend. Hoe gastvrij ont
vingen zij in hunne woning „Immanuel" tal van schip
breukelingen op de levenszee om, hen lichamelijk wèl-
doende, door practisch Christendom te winnen voor den
Heer, die een volkomen Zaligmaker is en kwam om ons te
behouden, naar lichaam èn naar ziel.
Het ga het echtpaar van Brummelen in alle opzichten
goed in hun nieuwe woonplaats! Vele vriendenhanden
drukken U in gedachte de hand en bij het afscheidnemen
roepen wij U een wèlgemeend „vergeet ons niet!" toe,
met de belofte: „wij zullen U niet vergeten!"
P. M.
Attestatie is aangevraagd naar Haarlem door J. M. van
Brummelen en ingekomen is met attestatie uit Waarder:
Frederik Ambrosius Verkuijl.
Bij de op Vrijdag 19 Febr. 1.1. gehouden stemming voor
Notabel, is als zoodanig gekozen de Heer J. L. Pfundt.
De e. v. Doopsbediening zal plaats hebben op Zondag
7 Maart. Dan wordt de predikbeurt vervuld door Ds.
Eggink uit Velzen.
Openbare Samenkomst op Vrijdag 5 Maart in „Ons Huis",
des avonds ten 8 ure. Spreker: de Weleerw. HeerDs.A.J.
Montijn, Predikant te Haarlem. Zie strooibiljet
Burgerlijke Stand van Zandvoort.
1926 Februari 1915.
Geboren: Anna Geertruida, dochter van M. Weber en
T. Drommel.
Overleden: H. Weber 22 jr.
Uit Algiers.
In het maandblad Israels Hoffnung vonden wij een reisverhaal van
een onderwijzer en Bijbelcolporteur, ingezonden door Pastor Flad in
Tunis, waaraan wij een en ander wenschen te ontleenen.
Op zekeren dag vertoefde ik te Filipsstad. Daar wonen omstreeks
20 Joodsche gezinnen, waarvan de meesten eenvoudige of arme
menschen zijn. Bijna nergens heb ikjoden gezien, zoo materialistisch
als dezen. Niemand van hen had lust, mijne boeken ook zelfs maar
in te zien. Sommigen zeiden, dat zij meer boeken hadden dan zij
gebruikten, want de boeken hunner grootvaders waren nog aanwezig.
Ten slotte ging ik naar den rabbi in de hoop dat hij blijde zou
zijn, de gelegenheid te kunnen aangrijpen om voor de kinderen
eenige Hebreeuwsche boeken te bekomen. Hij wees ze echter af,
maar zeide dat hij gaarne een trompet wilde koopen. ten einde
daarmede het nieuwe jaar aan te kondigen. Ik zeide, dat ik zulke
zaken niet bij mij had, maar alleen het Woord Gods. en dat ik hun
daaruit twee bazuinstooten wilde achterlaten, n.l. Jer. II 13: „Mij,
den springader des levenden waters, hebben zij verlaten, om zich-
zelven bakken uit te houwen, gebroken bakken, die geen water
houden." En Mark. VI 11 ,.Zoo wie u niet zullen ontvangen, noch
u hooren, vertrekkende vandaar, schudt het stof af dat onder aan
uwe voeten is, hun tot een getuigenis. Voorwaar zeg Ik u het zal
Sodom of Gomorra verdragelijker zijn in den dag des oordeels dan
dezelve stad."
Deze laatste tekst scheen den rabbijn toch te treffen, en ik gaf
hem een Nieuw Testament en eenige traktaten, die hij beloofde te
zullen lezen.
In eene andere stad ging ik op een vroegen morgen in een bazar,
ten einde eenige boeken te verkoopen. De Joden wilden gaarne
mijne traktaten zien, en toen ik ze hun toonde, kwam een rabbijn er
bij en zeide tot hen: „Raakt deze boeken niet aan; zij handelen van
den jassoe der Christenen!" Ik zeide: ..Zijn Naam is niet Jassoe,
maar Jeschoea. Jezus, dat wil zeggen Zaligmaker. De rabbi hernam
„Zijn naam worde uitgedelgd." Ik antwoordde hem met Ps. LXXII
27: „Zijn naam zal zijn tot in eeuwigheidzoo lang als er de zon is,
zal Zijn naam van kind tot kind voortgeplant worden."
Nadat ik hem gezegd had. dat zijne verklaringen een kinderachtig
spelen waren met het Woord Gods. ging ik verder en sprak met
hem en de menschen, die mij omringden, over de verlossing en de
vergeving der zonden door het geloof in Christus. De rabbi viel mij
in de rede en zeide: „Meent gij, dat een mensch vergeving hebben
kan, indien hij slechts in uwen Jezus gelooft? Wilt gij daarbij dan
God geheel uitsluiten?"
Ik antwoordde: „Zeg mij, hoe onze vaderen vergeving verkregen,
toen zij den tempel nog hadden 1"
„Wanneer zij een offer brachten," luidde het antwoord.
„Zeer juist," zeide ik. „Zij geloofden in God, naardien zij Zijn
bevel gehoorzaamden, maar zij zagen ook op het Lam, dat voor hen
geofferd werd. Thans kunnen wij u iets beters zeggen. De tempel
en het offer zijn niet meer aanwezig, maar God heeft den Messias
gezonden, en Hij, de Heilige Gods, is als offerlam voor ons gestorven,
en wanneer wij dit offer aannemen, ontvangen wij vergeving en zijn
wij gered." Ik wees hem op Jesaja LIII en op het woord van Johannes
den Dooper: „Zie het Lam Gods, dat de zonden der wereld weg
neemt." en op Klaagl V 1„Gedenk, Heere, wat ons geschied is,
aanschouw het en zie onzen smaad aan."
Nu werd de rabbi heel vriendelijk. Hij gaf mij de hand en noodigde
mij en al de omstanders uit om met hem in een koffiehuis te gaan
en koffie en limonade te drinken. Naast mij stond een politieagent,
zelf ook een jood, die vol verwondering zeide „nu is het niet als
in de synagoge, waar wij betalen, maar nu betaalt de rabbi zelf.
Dat is nog nooit gebeurd."
Hij kocht eenige hebreeuwsche en fransche boeken.de rabbi kocht
ook en in enkele minuten had ik meer dan vijt en twintig gulden
ontvangen.
Wordt vervolgd.) v. L.
(Niet onderteekende vragen worden niet beantwoord).
Vraag. In psalm 116 15 lees ik: „Kostelijk is inde
oogen des Heeren de dood zijner gunstgenooten." Wat
beteekent dat Schept de Heer behagen in der vromen
dood
Antwoord. Neen, juist het tegendeel. Kostelijk be
teekent kostbaar, duur. Het leven der vromen is Hem zooveel
waard, dat de Heer er moeilijk toe overgaat hen aan den
dood over te geven. Het kost Hem veel, wanneer Hij dat
doen moet. De psalm is dan ook een lied der dankzegging
van een die van een zware ziekte genezen is en den dood van
zeer nabij heeft aanschouwd. Wat deze gedachte betreft,
wij vinden die ook in psalm 72 14, waar van het bloed
der nooddruftigen gezegd wordt, dat het „dierbaar" is in
Gods oogen. Het is te kostbaar, te duur, dan dat Hij het
door de vijanden dier nooddruftigen zou doen verspillen.
Wij denken ook aan het „dierbaar," dat is „kostbaar"
bloed van Christus, waardoor wij verlost zijn, gelijk ons de
apostel zegt. (I Petr. 1 18, 19 Zoo lezen wij ook in
I Sam. 3:1: „het woord des Heeren was dierbaar in die
dagen." Dit beteekent niet, dat men het liefhad, maar dat
het duur, niet te krijgen, schaarsch was. In de latere uit
gaven van onze statenvertaling is het ook als „schaarsch"
overgezet.
v. L.