Dr. GERKE
Mededeelingen.
Zending.
Vragenbus.
zal Dinsdag 16 Maart AFWEZIG zijn.
Op de jaarvergadering der N. C. G. O. V., die Vrijdag
19 Maart 's avonds 8 uur in „Ons Huis" gehouden wordt,
zal Ds. A. S. Talma van Bennebroek het woord voeren.
Door den kerkeraad van Amsterdam is getuigschrift van
goed zedelijk gedrig aangevraagd voor Gerda Hendrika
Jacoba Groen, geb. 9 Juni 1896, die aldaar wenscht aan
genomen te worden als lidmaat.
Voor verleende hulp van de wijkzuster is in dank f2.50
ontvangen van N. N.
Maandverslag van de Wijkverpleging over Februari. Ge
durende deze maand werden 15 patiënten van 14 maal
daags verpleegd. Tezamen ontvingen zij 253 keer hulp.
Van hen behoorden er 12 tot de Ned. Herv., 1 tot de
Doopsgezinde en 2 tot de R. C. Kerk. Aan 2 patientjes
werd onverwachts hulp verleend, 1 patiente werd naar
Haarlem vervoerd en 2 overleden patiënten werden afgelegd.
Burgerlijke Stand van Zandvoort.
5-12 Maart 1915.
Geboren: Teuntje, dochter van S. Drommel en A. de Wit.
Overleden: A. Groen, 8 jr.
Uit Algiers.
(Vervolg.)
Te Bona vroeg mij een jood, die mij in een koffiehuis geroepen
had of ik een mezoeza (1) bezat. Ik zeide ja, en overhandigde hem
een Oud-Testament Hij meende: dat was geen mezoeza.
„Wat staat dan op uwe mezoeza?" vroeg ik.
Hij antwoordde: „Hoor Israël, de Heer onze God is een eenig Heer".
„Goed," zeide ik. „Gij kunt deze heilige uitspraak vaak vinden in
het boek dat ik u voor weinig geld aanbied".
Toen riep een ander: „Hebt gij geen gebedenboek?"
Hij meende natuurlijk een Joodsch. Toen ik hem een Oud-Testament
gaf, zeide hij: „Maar dat is geen gebedenboek 1" Ik verzocht hem,
het boek nog eens in te zien opdat hij zou bemerken hoe vol het
boek is van de schoonste gebeden, en ik wees hem op het gebed
van Daniël. Dit gaf mij gelegenheid, om over het gebed te spreken,
dat niet een werktuigelijk naspreken van lange gebeden is, zooals
de meeste Joden denken, maar het ootmoedige, boetvaardige naderen
tot God, om vóór alle dingen vergeving der zonden te erlangen.
Eensklaps viel iemand mij in de rede met het ontzettende woord:
„Maar wij hebben geen zonden zoo als onze vaderen!" Nu begon
ik te spreken over Israëls grootste zonde, de verwerping van den
Messias, en God gaf mij genade om met warmte te spreken en op
merkzame toehoorders te hebben. Zelfs lieten zij mij groote gedeelten
uit de Profeten en de Evangeliën hun voorlezen en verklaren. Uit
voerig stond ik stil bij het woord van den Heiland: „Jeruzalem,
Jeruzalem,hoe menigmaal heb Ik uwe kinderen willen bijeen
vergaderen en gijlieden hebt niet gewild".
Zeer aandachtig luisterde ook de President van het Joodsche comité.
Hij zeide: ..Niet wij, maar de Romeinen hebben Jezus gekruisigd".
Maar ik las hem voor Zach. XII 10 en Openb. I 7. Deze heer
was de eerste, die van de gelegenheid gebruik maakte om boeken
te koopen. Hij kocht 20 Thora-Haphtora (2). Zijn goede voorbeeld
werd door alle aanwezigen gevolgd Ook namen zij traktaten aan en
de President zelfs een Hebreeuwsch Nieuw-Testament.
In de nabijheid waren ook eenige Arabieren. Zij begonnen er ook
belang in te stellen en vroegen of ik alleen boeken voor Joden had.
Ik had niets in de Arabische taal, maar gelukkig kenden eenigen
hunner Fransch, zoodat ik hun Fransche traktaten en Evangeliën
verkoopen kon.
Ik bezocht twee Engelsche vrouwelijke zendelingen, die jaren
achtereen te Bona gearbeid hebben. Zij noodigden mij uit. een samen
komst voor Joodsche meisjes te houden. Dit was mij helaas niet
mogelijk, maar het verblijdde mij, van de dames de woonplaatsen
te vernemen van drie Joodsche broeders, die een mooie zaak in
juweelen hebben. Met hen had ik een belangrijk onderhoud. Een der
broeders zeide: „God is zoo heilig en hoog verheven: hoe durven
wij het wagen om tot Hem te bidden"?
Wat Hij van God zeide, kon ik volkomen toestemmen, maar ik
trachtte hem duidelijk te maken, dat dit juist de grootheid van Gods
barmhartigheid is, dat Hij ons een heiligen Middelaar gegeven heeft.
Natuurlijk kunnen onze gebeden op zichzelf niets uitwerken, maar
wanneer wij bidden in den Naam des Heeren Jezus, ziet de heilige
11 Do „mezoeza" is do „gedenkcedel" van Matth. 23 5, oen perkamenten band of
strook, met. eenige woorden uit de wet beschreven, die do Joden bij het bidden, om
het voorhoofd en den linkerarm dragen of, in een houten kastje, aan de deurpost
van hun huis bevestigen.
2) lie vyf Boeken van Mozes met de daarbij behoorende wekelijksche afdeelingen
uit de Profeten.
Vader niet ons aan, maar Hem, en om Zijnentwil worden onze ge
beden verhoord.
Hij bedankte mij met hartelijke woorden en zeide, dat ik hem ge
holpen had om iets te verstaan van hetgeen langen tijd een groote
moeilijkheid voor hem geweest was. Hij, zijne broeders en een paar
zijner bedienden kochten boeken van mij en noodigden mij uit, bij
hen te blijven.
Deze ontvankelijkheid mag zeker toegeschreven worden aan den
invloed dezer Engelsche dames, want de Jood heeft van nature geen
zonde-bewustzijn.
Slot volgt.) V. L.
(Niet onderteekende vragen worden niet beantwoord).
Vraag. In Numeri 15:32—36 lees ik de geschiedenis
van een man, die hout las op den sabbatdag. Wat was
dat hout lezen En waarom werd die man, op Gods bevel,
omdat hij dat op den sabbat deed, zoo streng met den
dood bestraft? Wordt heden ten dage Gods heilige dag op
niet gruwelijker wijze geschonden en wordt er niet even
hard en bloedig gestreden als op andere dagen?
Antwoord. Dit verhaal is hier geplaatst als voorbeeld
van de straf over een zonde die „met opgeheven hand"
geschiedde, dat is met opzet, tegen beter weten in,
in tegenstelling met die zonden, die „door afdwaling," dat
is zonder opzei, gepleegd werden (Zie de verzen 2731.)
Op de zonde „met opgeheven hand" stond de doodstraf,
hetzij die zonde in onze oogen klein of groot was. Zij was
„een verachten van het woord des Heeren" en een „ver
nietigen van zijn gebod" (vers 31.) Zoo lezen wij ook van
een vloeker, die den heiligen naam van Jehova gelasterd
had, dat hij gesteenigd werd (Lev. 241023.) In Exod.
31:14 en 35:2 was duidelijk voorgeschreven, dat men
geen werk op den sabbatdag mocht doen hij die dit ge
bod overtrad, zou gedood worden. Het is zeker, dat dit
hout lezen (hetzij hakken of sprokkelen) ons een niet zeer
zware misdaad toeschijnt, maar is dit ook niet het geval
met het eten van de verboden vrucht in het paradijs En
toch had deze voor Adam en Eva en voor hun nageslacht
de ernstigste gevolgen. God heeft een anderen maatstaf
dan wij, zoowel voor goede als kwade daden men
denke aan het penningske der weduwe op het beginsel
der gehoorzaamheid komt het aan.
Wat nu de strenge straf betreft, wij vinden die slechts
hier toegepast, bij den aanvang der oude bedeeling, waar
de Wet pas gegeven en van kracht is. Israël was de ge
meente des Heeren en die gemeente moest heilig zijn. Al
het onheilige moest uitgeworpen worden. Later geschiedde
dit niet meer. Helaas, er zou niet veel van het volk zijn
overgebleven, indien men de wetten telkens zoo streng
had toegepast. Zoo was het ook, toen de gemeente der
nieuwe bedeeling ontstond. Ananias en Saffira werden door
een oordeel Gods gedood omdat zij tegen den Heiligen
Geest gelogen hadden. De gemeente van Jezus Christus
moest heilig zijn. Maar later geschiedde dit ook niet meer.
Leugenaars en vloekers en sabbatschenders met den dood
te straffenWaar zou dat heen gaanCalvijn, die in
Genève beproefde dergelijke zonden zwaar te straffen,
oogstte niets als mislukking. En wij zeggen dat was ook
goed. Want wij leven niet meer in die bedeeling.
Maar wél moeten dergelijke wetten en verhalen ons een
beeld zijn hoe erg de zonde, elke zonde is, en hoe zij
ons schuldig maakt tegenover God, ja hoe zij ons geestelijk
vermoordt. Wij zijn „dood" in de zonde. Gode zij dank,
dat Hij ons een Verlosser gegeven heeft. Maar „die den
Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de
toorn Gods blijft op hem." (Joh. 336.) Dat is nog heel
wat erger dan de aardsche doodstraf. v. L.
Advertentie n.