Spreek Heer, want uw knecht hoort.
FEUILLETON.
En nochtans, Gods roeping en genadegift zijn onberouwelijk.
Ook van deze zijn moordenaars, die „niet wisten wat zij
deden is Jezus bede: „vergeef het hun"! tot den Vader
opgeklommen. Hier en daar zijn in den loop der eeuwen
reeds de eerstelingen uit Israël tot Christus ingezameld en
eenmaal komt zeker de tijd, door de oude profeten voorzegd
en door het apostolisch woord bevestigd, dat „zij hem
zullen aanschouwen dien zij doorstoken hebben en over
hem zullen rouwklagen als over een eenigen zoon", (Zach.
12 10) dat „de Geest over de dorre doodsbeenderen zal
blazen" (Ezech. 37 114) en dat „gansch Israël zal zalig
worden" (Rom. 1 I 26).
„Zijn bloed kome over ons en over onze kinderenDeze
woorden willen wij, maar in een anderen zin, als bede tot
de onze maken, nadat wij eerst het: „ik ben onschuldig"
van Pilatus met diepen ootmoed en oprecht berouw in een
„ook ik ben door mijn zonden schuldig aan het bloed dezes
rechtvaardigen" hebben veranderd. Die zóó bidt, die zóó
belijdt, over hem komt het bloed van Jezus als van den
heiligen Middelaar Gods en der menschen, als van het
onschuldig Lam Gods dat als offer de zonden der wereld
wegdraagt, ter verzoening en niet ter veroordeeling. „Gij
zijt gekomen", zoo schrijft de apostel iHebr. 12 24) „tot
den Middelaar des nieuwen testaments Jezus en tot het
bloed der besprenging, dat betere dingen spreekt dan
Abel". - Het bloed van Abel riep tot den hemel om
wraak over den moordenaar, het bloed van Jezus spreekt
van vergeving en verzoening; het reinigt van alle zonde
(I Joh. I 7).
Nu klinkt het nieuwe lied der verlosten in den hemel
„Het Lam dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht
en rijkdom en wijsheid en sterkte en eer en heerlijkheid
en dankzegging; want gij hebt ons Gode gekocht met uw
bloed uit alle geslacht en volk en taal en natie"! Dat
het lied der dankzegging van ons hart amen zegge op dat
lied der verlosten hier boven. v. L.
De Kruysbergh.0)
De schoonste roode roosen groeien
Op geenen Griekschen Bergh, o neen
Maer op den Kruysbergh, hard van steen,
Daer Jesus hooftquetsuuren vloeien
Van heyligh, van onnoosel bloed,
Geronnen tot een roosenhoed,(")
Wiens blaèn, vol geurs, geduurigh bloeien,
Door den gevloghten doornekrans.
O bloet en waterrijcke rots!(3)
O hartebron des wijsen Gods
O artseny voor alle krancken
Vergun my oock een druppel nat,
Bevloei mijn dor en dorstigh bladt,(4)
En leerme mijn Verlosser dancken,
Op d' oevers van dien gulden stroom
In schaduw van dien rooseboom
Bedekt met Cherubinnevleugelen (5)
Daer rust het afgejaeghde hart
Daer vint het stilpijn(6j voor sijn smart:
Daer leert de siel haer lusten teugelen,
Met Gods gebit en roosentoom.
S ontwaeckt er uyt den ydlen droom
Der ydle weerelt, ons t'aenschouwen
Den Middelaer van 't Nieuw Verbont.
Vondel.
Dit schoone gedicht, waarvan ik hier enkele regels aanhaal,
werd door Vondel in 1624 vervaardigd en opgedragen aan Magdalena
van Erp, echtgenoote van Justus Baeck. De Kruysbergh was de naam
van hun landgoed bij Velsen. Die naam doet den dichter denken
aan Golgotha.
(2) Een roosenhoed is een krans van rozen Vondel vergelijkt het
bloed, dat uit Jezus' hoofdwonden vloeit, met een krans van rozen,
die als de bloemen van de doornenkroon beschouwd worden.
Uit de doorboorde zijde van den Heiland vloeiden bloed en
water. Joh. 19 34.
(4) ..Mijn dor en dorstigh bladt" dat is zijn tong, die zonder Gods
hulp den Heiland niet kan danken.
(s) De cherubim, de hoogste engelen, die boven de ark des ver-
bonds waren afgebeeld en het verzoendeksel overschaduwden, zijn
hier ook bij het kruis, waar de verzoening door den Middelaar des
Nieuwen Verbonds volbracht wordt.
Stilpijn is pijnstilling. Het moede hart vindt rust bij het kruis.
(;j De ziel leert haar zonden af bij het kruis, waar zij ziet hoe
zwaar Christus voor de zonde moest lijden. Het kruis van Christus,
goed begrepen en aanvaard, dwingt tot heiligheid. God legt den
mensch zijn gebit in den mond om hem te leiden waarheen hij
gaan moet, maar het is een toom, een teugel van rozen. Het beeld
is ontleend aan het bloed des kruises en aan de zachtheid van dien
teugel. „Mijn juk is zacht."v. L.
Wees vroolijk.
Wees vroolijk! Vroolijkheid is kracht,
Is kracht tot arbeid, kracht tot deugd.
Daar wordt niets goeds, niets groots volbracht
Dan bij een innerlijke vreugd.
Een treurig hart maakt dof, verzwakt.
Een schreiend oog ziet ver noch klaar.
Gebogen, staat gij wankelbaar,
Met al wat in u is geknakt.
Vergt zware ramp of groot verdriet
Een bittren traan van droefenis,
Betaal dien tol maar kweek toch niet
Wat in zichzelf slechts doodlijk is.
I SAM. 3 9.
Uit de loopgraven.
(Slot.)
19 Januari 1915.
Gij vraagt mij of de Kerstdag rustig
geweest is. Ja. wij hadden een heerlijk kalmen
dag. Onze veldprediker is ons komen bezoeken
en wij hebben op het dorpskerkhof een aan
doenlijke godsdienstoefening gehad. Ik had ge
hoopt dat wij ook een avondmaalsdienst hadden
kunnen hebben, maar de zaal waarop ik gerekend
had, was op het laatste oogenblik juist niet
vrij Om vier uur vertrokken wij weder naar
de loopgravenhet weer was droog en koud
en de maan scheen. Wanneer ik tijd heb en het
rustig is, houd ik mij zooveel mogelijk met de
protestantsche soldaten bezig. Verleden Zondag
telden wij vier en twintig bij de godsdienst
oefening.
Het verblijdt mij zoo bij de meesten onzer
geloofsgenooten ware belangstelling indehoo-
gere dingen te mogen bespeurenenkele offi
cieren helpen ook heerlijk mede om de protes
tanten uit andere korpsen in de buurt op te
zoeken en naar de godsdienstoefeningen te
leiden.
Wat ik het meest mis, zijn stille, rustige
oogenblikken voor gebed en overdenking van
Gods Woord. Hartelijk dank ik allen, die ons
door hun gebeden steunen en dragen. Verleden
Zondag sprak ik het bij onze godsdienstoefening
nog uit: meer dan ooit gevoel ik de hooge
waarde van de voorbede; wanneer wij zeiven
geen rustig oogenblik tot gebed kunnen vinden,
is het heerlijk te weten dat anderen aan ons
denken. Meer dan ooit hebben wij moed noodig
en kracht van boven om een goed getuigenis
te geven.
De tijd, dien wij beleven, is zoo ernstig en
zulk een gelegenheid ons door God gegeven,
om van Hem te getuigen, komt mischien nooit
weder. Zoovelen omringen ons dagelijks, van
allerlei soort, ontwikkeling en geloofsovertuiging,
en wij moeten hun ons geloof toonen. God
helpe ons hun aan te wijzen wat ons ideaal,
wat onze hoop is. Steunt ons door uw gebeden,
opdat God heel dicht bij ons zij in dezen
dagelijkschen „predikdienst" en dat deze winter-
campagne, die ons aan dezelfde plek geboeid
houdt en ons daardoor nog al eens gelegenheid
tot kennismaken en spreken geeft, vruchtbaar
moge zijn tot uitbreiding van het koninkrijk
Gods. Hoe heerlijk zou het zijn, indien er in
deze droeve dagen van tranen en rouw, licht
en troost kon gevonden worden voor degenen
die ons omringen. Dit is meer en meer, mijn
groote begeerte en dagelijksche zorg.
N.N. hospitaalsoldaat aan het front."
Naar het Fransch uit „Le Journal
des Missions."
v. L.