FEUILLETON. Ontwaak gij die slaapt en sta op uit de dooden, en Christus zal over u lichten! tusschen hem en ons. Het hoofd zou in den hemel zijn, maar de leden in den dood, de herder behouden, maar de schapen verloren en uit zijn hand gerukt, hij, als Noach uit den zondvloed behouden, maar wij in onze zonden om gekomen, hij de rechtvaardige uit Ezechiël, die door zijn gerechtigheid slechts zichzelven, maar niemand anders helpen kan En de aandoenlijke bede „Vader, ik wil dat waar ik ben, ook die bij mij zijn die Gij mij gegeven hebt, opdat zij mijne heerlijkheid mogen aanschouwen die Gij mij gegeven hebt," wordt dan niet verhoord Jezus en de opstanding. Wij vragen thans nog wat zou de opstanding, onze opstanding zijn, zonder Jezus, als onzen Heiland Een schrikbeeld. Wat zou het zijn, indien wij moesten opstaan tot een eeuwig bestaan, zonder een Heiland die ons van de straf en de macht der zonde had verlost Het zou een „ontwaken zijn tot versmaadheid en eeuwige af- grijzing," gelijk de Schrift zegt, een eeuwige voortzetting van het zondige bestaan, een eeuwige ellende buiten God en zonder hoop, een hel En wat zou de opstanding voor ons zijn, zonder Jezus als het voorwerp van onze dankbare liefde Een hemel, die niet de volle hemel voor ons wezen zou. Hem hier lief te hebben, die ons gekocht heeft, te ver langen naar hem, den Koning in zijn schoonheid, en dan hem te missen, zijn voortdurende gemeenschap niet te kunnen ervaren, hem niet te kunnen zien en danken en aanbidden, dat is niet meer de hemel, dat is niet meer de hemelsche gelukzaligheid. „Ontbonden te worden en met Christus te zijn, dat is zeer verre het beste," maar ont bonden te worden en Christus te zoeken zonder dat onze ziel hem vindt, dat is een verloren ideaal Jezus en de opstanding. Gode zij dank, die beiden be- hooren bij elkander en zijn niet te scheiden. „Indien Chris tus niet opgewekt is, zoo is uw geloof te vergeefs, zoo zijt gij nog in uwe zonden.'' Maar neen „Christus is opge wekt en is de eersteling geworden dergenen die ontslapen zijn." „En alzoo zullen wij altijd met den Heer wezen." Vreemde goden, Jezus en de opstanding. Zij zijn toch niet vreemd voor ons geworden, kinderen der twintigste eeuw? Ach, zooveel dat vroeger geloofd werd en op hoogen prijs werd gesteld, is onzen tijdgenooten, die zichzelf vaak zoo verlicht noemen, vreemd en ouderwetsch geworden. Is Jezus ook een vreemde voor ons Jezus, gestorven voor onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking, hij een vreemde Zou het mogelijk zijn in ons christelijk Neder land, op dit Paaschfeest Ach ja, het mogelijk, het is waar zelfs voor zeer velen van onzen tijd. Zij leven zonder Jezus en zonder hoop, zij leven alsof er nooit een Jezus was geweest. En zelfs wij, die hem belijden, het zou kunnen zijn dat hij voor sommigen onzer een vreemde nog altijd was geweest. Een vreemde in dien zin, dat wij wel met het verstand aan hem, maar nooit waarlijk met het hart in hem geloofd hebben een vreemde omdat wij zijn gemeenschap nog nooit hebben gezocht en gevonden. Paulus verlangt „Christus te kennen en de kracht zijner opstanding." Dat zij ook onze begeerte. Dan zijn Jezus en de opstanding geen vreemden meer voor ons, dan vinden wij in den opgestanen Heer ook de levende beweegkracht tot onze opstanding uit den dood der zonde reeds hier, en tot de opstanding ten eeuwigen leven ten laatsten dage. v. L. De rust in het graf. Op den zevenden der dagen heeft de Almachtige gerust Van den arbeid Zijner handen, Zijner oogen vreugde en lust. Aard en hemel stond geschapen, man en gade, dag en [nacht. De eerste Schepping't eerste Menschdom de eerste [Sabbath 't Was volbracht. Op den zevenden der dagen rustte Jezus in het graf Van den arbeid zijner ziele, die Hij willend overgaf. In de zwakheid van den kruisdood werkt een nieuwe [scheppings-kracht. 't Is Vervulling 't Is Verzoening 't Is Verlossing ['t Is volbracht De Opstanding. Op d en eersten dag der dagen bracht Jehovah en Zijn [Woord Hemel, aarde en al haar heiren uit het niet ten aanzijn [voort. Duisternis bedekte d' afgrond en des aardrijks aangezicht. Maar God sprak het woord der Almacht, Daar zij licht, [en daar was Licht. Op den eersten dag der weke, voor den dauw des morgen-' [roods, Rees de Godmensch uit de banden des te niet gebrachten [doods- Onverderflijkheid en leven werden aan het licht gebracht. En de Zon der nieuwe Schepping brak d' aloude zonde- [nacht DA COSTA. EFEZE 5 14. Wreedheid van het Heidendom. De heer Ramseyer, fransch zendeling in Ba- soetoland. Zuid-Afrika, schreef onlangs het vol gende, hem door Job Moteane, een inlandsch prediker uit zijn omgeving medegedeeld. Eenigen tijd geleden barstte een lievigonweder boven Sehonghong los, de gemeente waar lob arbeidde. De bliksem trof de hut van een hei de n sc h hoofdman, April genaamd. In die hut bevonden zich twee jongelieden en zes kinderen. Zij werden niet oogenblikkelijk door den blik sem gedood, maar stierven allen op vreeselijke wijze. In de brandende hut opgesloten, slaagden zij er niet in de deur te openen. Zij riepen om hulp en hun angstkreten werden ver en lang gehoord. Maar niemand deed eenige moeite om hen te redden. De arme kinderen wisten dat hun ouders niet verre waren. „Vader! moeder! helphelp!" zoo klonk hun geroep. Maar niemand kwam. Daar stortte het dak van de hut in. Nog enkele kreten en het was gedaan. De evangelist Motoane zag den brand van verre, riep zijn zoon en twee vrienden die zich toen juist in zijn huis bevonden, en rende met hen naar de plaats des onheils. Dicht bij de hut waar de acht ongelukkige kinderen verbrand waren, stond een jonge heiden vol schrik het brandende huis aan te staren, Job en de zijnen beproefden toen een tweede hut, die vlam gevat had, te behouden. Dit mocht hyn echter niet gelukken, wel redden zij alles wat er zich in bevond Geheel alleen werkten zij voort tot elf uur 's avonds. Niemand had een hand uitgestoken om hen te helpen, zelfs niet de eigenaar van het huis. Daarna begaven Job en zijn helpers zich tot den hoofdman April, den vader van de zoo noodlottig omgekomen kinderen. Zij vonden hem in de hut met zijn vrouwen; allen waren nog hevig ontsteld. Zij hadden den brand van hun huis wel gezien, de angstkreten wel ge hoord; maar nooit zal een heiden een huis na deren dat door den bliksem getroffen is. Job Moteane bad met de arme ouders, die half waanzinnig waren door de vreeselijke ramp die hen getroffen had, een ramp zoo oneindig verzwaard door het domme heidensche bijgeloof waaronder zij gevangen zaten; daarna keerden zij in de duisternis en den plasregen huiswaarts. Den volgenden dag gingen zij weder naar April. Niemand echter durfde het wagen de verbrande huizen te naderen Toen ging Job met de zijnen de lijken der kinderen zoeken om die te begraven. In welk een vreeselijken toestand vonden zij die! De ledematen van die verkoolde lichamen lieten bij de minste aanraking los. De overblijfselen werden zorgvuldig ver zameld, in vijf zakken gedaan het kon on mogelijk anders en naar het kerkhof gebracht, waar zij in één graf werden nedergelegd. Geen der heidensche inwoners zelfs niet de ouders der kinderen durfde naar het kerkhof medegaan. Slot volgt). v. L.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1915 | | pagina 2