Voor eiken dag.
Uit de Gemeente.
Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoo zoekt de dingen die boven zijn,
waar Christus is, zittende aan de rechterhand Gods. colossenzen 3 1
FEUILLETON.
omtrent Jezus opstanding als onbetrouwbaar, dan blijft nog
Thomas over. Thomas is in elk geval het tegendeel van
lichtgeloovig hij wil niet gelooven, tenzij dat hij zien en
tasten kan hij is de vader van hen die in later eeuwen en
nog vaak heden ten dage den dwazen eisch stelden dat zij
eerst moesten zien alvorens te gelooven en niets wilden
gelooven wat zij niet gezien hadden. Een hoogst dwaze
eisch, die voor de hoogere, geestelijke, nog wel onzichtbare
dingen gesteld wordt, of voor het gebied der bijbelsche
historie, terwijl die op geen enkel ander gebied geldt. Waar
om gelooven wij dat de Ruyter bestaan heeft? Wij hebben
hem toch nooit gezien.
Welnu, diezelfde Thomas, die zoo ongeloovig is en het
eenparig getuigenis van zijn medediscipelen „wij hebben
den Heer gezien met beslistheid verwerpt, terwijl hij zien
en tasten wil, diezelfde Thomas doet acht dagen later de
heerlijke woorden hooren „mijn Heer en mijn God en
wordt van ongeloovig, geloovig. Hoe is dat anders te ver
klaren dan dat hij gezien en getast heeft
Thomas is het sterkste bewijs voor de waarheid van de
opstanding van Jezus.
In dien zin mogen wij hem dankbaar zijn voor zijn on
geloof en van een „zegen uit ongeloof" spreken.
Ik weet wel dat wij, indien ons hart den Heer toebehoort
en wij in hem onzen persoonlijken Heiland gevonden
hebben indien wij met den blindgeborene kunnen zeggen
„ik weet dat ik blind was en nu zie een bewijs hebben
veel sterker nog dan Thomas ons geeft, een inwendig ge
tuigenis dat niets of niemand ons ooit kan ontrooven. Maar
dat neemt niet weg dat, waar zulk een inwendig getuigenis
door het ongeloof niet wordt verstaan, wij tegenover de
argumenten van dat ongeloof met dankbaarheid op den
eerst ongeloovigen, straks geloovigen Thomas wijzen, in de
blijde zekerheid, dat wij geen kunstig verdichte fabelen zijn
nagevolgd, als wij geloofden en der wereld bekend maakten
de kracht en toekomst van onzen Heer Jezus Christus.
(2 Petr. 1 16.) v. L.
Verzameld door C. B.
Zeven Spreuken uit den Talmud.
Barmhartigheid is grooter dan alles.
Uw gisteren is uw verledenuw vandaag is uw toekomst
uw morgen is een geheim.
De kinderen van den mensch die ter wille van het geld
trouwt, zullen een vloek voor hem blijken.
Er zijn drie kronen: van de wet, van den priesterstand
en van het koningschap; maar de kroon van een goeden
naam is grooter dan die allen.
Als iemand staat voor den rechterstoel van God worden
deze dingen gevraagd: Zijt gij eerlijk geweest in al uwe
handelingen? Hebt gij een deel van uw tijd op zijde gezet
voor de studie der wet? Hebt gij het eerste gebod opgevolgd?
Hebt gij in moeilijkheden nog gehoopt en geloofd in God?
Hebt gij wijs gesproken?
Goede daden die wij in deze wereld verrichten, nemen
gedaanten aan en komen ons in de andere wereld tegemoet.
Beter is de vloek van den rechtvaardigen mensch dan
de zegen van den slechten. Beter de vloek van Achia, den
Sheloniet, dan de zegen van Bileam, den zoon van Beor.
Aldus vloekte Achia de Israëlieten„En de Heer zal Israël
neerslaan zooals het riet in het water bewogen wordt."
Het riet buigt, maar het breekt niet, want het groeit door
het water, en zijn wortelen zijn sterk Aldus zegende Bileam
Israël„Evenals cederboomen aan de wateren." Cederen
groeien niet bij de wateren, hun wortelen zijn week, en
als sterke winden blazen breken zij in stukken.
Gedoopte kinderen op Zondag 11 April 1915.
Samuel, zoon van Maarten Behrens en Anna Catharina
Wezenaar.
Johanna, dochter van Hendrik Groen en Jansje Molenaar.
Jan, zoon van Leendert Koper en Trijntje Kerkman.
Andries Cornelis, zoon van Nicolaas Hendrik Dalman en
Barbera Baan.
Magdalena, dochter van Jan Schouten en Magdalena
Wezenaar.
Leuntje Adriana, dochter van Dirk Halderman en Jacoba
van der Spek.
Leuntje, dochter van Arie Schaap en Gerritje Zwemmer.
Willem, zoon van Jacob Koper en Marijtje van Keulen.
Hendrika Jacoba, dochter van Sijmen Zwemmer en Hendrika
Koper.
Willem Dirk Cornelis, zoon van Jan Willem Martinus
Epker en Marijtje van der Mije.
Maandverslag van de Wijkverpleging over Maart.
In het geheel werden 13 patiënten geholpen, te zamen
302 keer. Van dezen behoorden er 11 tot de Ned. Herv.,
1 tot de R. C. en 1 tot de Doopsgez. Kerk. Afgelegd werden
2 overleden patiënten, terwijl 1 naar Haarlem werd vervoerd.
Een belijdenis.
Wij treden, zonder opgemerkt te worden, een
kleine kamer binnen, die maar heel zwak ver
licht is. In een ijzeren ledikant ligt een oude
man met zilverwit haar; zijn oogen zijn ge
sloten en zijn bleek gelaat getuigt van pijn.
Zijn vrouw zit bij zijn bed. Ook zij is tot
hoogen leeftijd gekomen en bij het steunen
van haren man beweegt zich haar lichaam heen
en weder, terwijl hare tranen op haar handen
vallen. Aan het voeteneinde van het ledikant
staat de veertigjarige zoon van den kranke, en
ook hij weent bij het aanschouwen van het
lijden van zijn vader. Twee vrouwen, de dochter
en de schoondochter van den kranke, zitten te
jammeren op de eenige twee stoelen, die er nog
in het vertrek zijn. Eenige jonge mannen staan
langs den wand en lezen psalmen.
Maar bovendien is er nog iemand in het
kamertje, op wien wij moeten wijzen. Bij het
venster staat een knaap, die omstreeks twaalf
jaar oud zal zijn. Hij kan niet weenen, de arme
jongen! De tranen willen niet komen! Hij houdt
zoo erg veel van zijn grootvader, en nu lijdt
die goede grootvader zoo ontzettend, en hij
kent niemand meer van hen die in het kamertje
zijn. Ach, hij kan ze niet eens meer zien! De
knaap begrijpt er niets van. Gisteren nog heeft
hij in zijn stoeltje aan grootvader's voeten ge
zeten, toen deze hem Hebreeuwsch leerde. Wat
was grootvader toch altijd zacht en goed voor
hem geweest! Altijd had hij voor zijn kleinzoon
een goed woordje gehad, wanneer de jongen
goed zijn gebed had uigesproken. Vader zag
er altijd zoo ernstig uit en sprak dikwijls harde
woorden tegen hem. En zou grootvader nu
wel ooit meer tot hem spreken? Zou hij dit
lijden nog lang moeten dragen? Ach. het zag er
zoo donker uit in het hart van dezen Joodschen
knaap!
Dien eigen dag was de oude Abraham Levi
's morgens gezond van huis gegaan, maar
's middags had een buurman hem krank thuis
gebracht. Hij was aangereden door een auto,
maar de grijsaard had nog alleen kunnen op
staan. De menschen, die in de auto zaten, waren
heel vriendelijk roor hem geweest en hadden
hem geld aangeboden om de hulp van een
dokter in te roepen, maar de oude man had
voor alles bedankt. Alleen de hulp van een
buurman had hij aangenomen, om hem naar
zijn woning te brengen en dat was dezen met
groote moeite gelukt. Zijn vrouw en dochter
hadden den oude te bed gebracht, terwijl de
buurman naar de woning van Mendel Levi
snelde om dien te zeggen wat er met zijn vader
gebeurd was. Daarna ging hij naar den dokter
en Mendel en zijn vrouw haastten zich naar
de woning van hun ouden vader. De dokter
kwam, maar schudde het hoofd en kon geen
hoop geven. De val had heel ernstige gevolgen
gehad en de dokter moest zeggen, dat het einde
van den ouden man nabij was. Men liet nu de
verzorging van den kranke aan zijn zoon Mendel
en aan den jongen Salomon over, en de vrouwen
gingen naar de synagoge om voor de genezing
van den ouden man te bidden. De jonge mannen
waren reeds naar de woning van Abraham Levi
gekomen, en vermoedende, dat hij spoedig
sterven zou, waren zij reeds begonnen de psalmen
te lezen, aanvangende bij den eersten psalm,
zooals daar de gewoonte was
(Slot volgt). v. L.