De Zondag: heraut van De Rust, die er overblijft voor het volk van God.
Voor eiken dag.
Uit de Gemeente.
FEUILLETON.
volken, waarlangs de levenwekkende stroom heengaat zonder
vernieuwing of leven aan te brengen. Is dit niet een droeve
werkelijkheid in onze christenlanden Het evangelie wordt
gepredikt, de H. Geest is uitgestort, Jezus wordt dag aan
dag en week aan week als Heiland voorgesteld, maar het
gaat honderden en duizenden, als iets dat hun niet aangaat,
voorbij en zij blijven die zij zijn, aan moerassen en modderige
plaatsen gelijk, aan zout en onvruchtbaarheid en dood
overgegeven. Ach, dat zij hun hart voor den levenwekkenden
stroom willen openstellen Ook voor hen is immers Jezus
Christus gekomen. Ook voor hen kan het immers nog
Pinksterfeest worden
De Heer make ons in waarheid levend door Zijn Heiligen
Geest.
M. F. V. L.
Verzameld door C. B.
Ons gemoed is als een watervlakals er een steen in
geworpen werd. moet liet zijn tijd duren eer de rimpeling
is uitgekrinkeld en 't oppervlak weer rustig wordt.
S. Streuvels („In Oorlogstijd".)
Het is even onbijbelsch als onwijsgeerig het innerlijk
geschieden van het uiterlijk geschieden (dat men doorgaans
alleen geschiedenis noemt) te scheiden, beide met elkaar
te vermengen, of het eene van het andere gescheiden „de
werkelijkheid" te noemen. N. N.
Hoe stiller en eenvoudiger iemands innerlijk .leven is,
des te dieper zal zijn geest in diepe dingen kunnen door
dringen, omdat hij dan bestraald wordt met het licht der
kennis, dat van Boven komt. Thomas a Kempis.
De intensiteit en deugdelijkheit van een overtuiging kan
men o.a. hiernaar afmeten, of zij zich zelf in haar macht
heeft, of zij zich inhouden kan, dan of zij zich, als een
natuurkracht, uitschudden moet in woorden en in pogingen
om wat te doen. Rothe.
De tegenwoordige werkelijkheid der gevallen wereld is
een berghet geloof verzet hem met sidderenden eisch in
het hart der zee, maar Christus komt zijn armen belijder
te hulp en voert het zegevierend uit. Gunning.
Des menschen geestelijke kracht moeten wij niet beoor-
deelen naar de bijzondere daden, die hij soms verricht,
maar naar zijn gewone manier van doen. Pascal.
Als gij veel van uzelf verlangt te weten, bestudeer dan
het Woord Godsgij zult verbaasd staan, als gij merkt,
hoeveel dat van u weet E.
Zandvoort-
Gedoopte kinderen op Zondag, 9 Mei.
Jan, zoon van Dirk Koper en Hendrika Beekhuis.
Willemina Adriana Jacoba, dochter van Arie Koper en
Wiliemina van Toombergen.
Antje, dochter van Klaas Visser en Antje Paap.
Dirk, zoon van Frederik Ambrosius Verkuil en Teuntje
van den Eijkel.
Cornelis Willem, zoon van Jan Paap en Grietje Koper.
Clazina Johanna, dochter van Klaas van der Mije en
Jaantje Stobbelaar.
Maria Jacoba, dochter van Jacob Molenaar en Anna Maria
Elisabeth Bergers.
Jan Hendrik, zoon van Klaas Paap, en Johanna Petronella
van Keulen.
Willem, zoon van Jan Keesman en Jaantje Slagveld.
Christina Maria, dochter van Petrus Nicolaas ter Wolbeek
en Johanna Hendrika Hollermann.
Elisabeth Maria, dochter van Jacob Kerkinan en Elisabeth
Zwemmer.
Cornelis, zoon van Cornelis van Duijn en Alida Paap.
Gerard, zoon van Willem van der Heijden en Marijtje
van Duijn.
De uiterlijke gedaante van den Heiland.
(Slot.)
Vreemder voorzeker is het beweren van som
mige kerkvaders, dat Jezus een leelijk gelaat
zou gehad hebben. Men grondde dit gevoelen
op de letterlijke opvatting vanjesaja 53 2—4:
„Hij had geen gedaante noch heerlijkheid; als
wij hem aanzagen, zoo was er geen gestalte
dat wij hem zouden begeerd hebben. Hij was
veracht en de onwaardigste onder de menschen
en een iegelijk was als verbergende het
aangezicht voor hem; hij was veracht en wij
hebben hem niet geacht wij achtten hem,
dat hij geplaagd, van God geslagen en verdrukt
was". Zoo zegt Irenaeus: „Als mensch was
Jezus leelijk, maar als God was hij bewonderens
waardig van schoonheid",en Clemens van Alexan-
drië schrijft dat de Zoon van God als de leelijkste
der menschenkinderen op aarde heeft willen
geboren worden, om ons te leeren onze harten
tot de onzienlijke dingen op te heffen. „Al is
Jezus leelijk in de oogen der menschen, al zijn
zijn trekken ruw en grof, toch zie ik in hem
mijn God'', zegt Tertullianus, en Augustinus
schrijft dat Christus naar het lichaam leelijk
was, maar schoon naar de deugd.
Andere kerkvaders echter roemen de schoon
heid van den Heiland. Volgens Hiëronymus
waren de glans die over zijn gelaat lag uitge
spreid en de goddelijke majesteit die doorzijn
menschheid heenblonk. bij het eerste gezicht
in staat de harten der menschen die hem zagen
tot hem aan te trekken. Gregorius van Nyssa
schrijft in een prediking over het Hooglied dat
Christus zijn goddelijkheid slechts in zooverre
omsluierde als noodig was om den blik der
menschen niet te wonden. Ook Chrysostomus
en Ambrosius spreken van de schoonheid van
Christus als zichbare afschaduwing van de on
zichtbare schoonheid Gods.
Daar de evangelisten van deze zaak met geen
enkel woord hebben gerept, blijven al deze
uitingen tot het veld der gissingen beperkt.
Dit kunnen wij in elk geval uit de evangeliën
besluiten: Jezus was vrij van lichaamsgebreken;
hoe zou het volk anders in hem een profeet
erkend en de farizeeën hem niet die gebreken
verweten hebben; in zijn uiterlijke gedaante
kan hij niets opvallends gehad hebben, daar
Maria Magdalena een hovenier in hem meende
te zien. Onderscheidene trekken in de evange
liën duiden op een sterke gezondheid; trouwens
hij was nog zeer jong en in de kracht des levens
toen hij aan het kruis werd geklonken. Toch
had hij misschien reeds ietwat oudere trekken,
immers op twee-en-dertig-jarigen leeftijd zeiden
de Joden tot hem: „gij hebt nog geen vijftig
jaren!" (Joh. 8 57). In blik en stem moet hij
iets ontzagwekkends gehad hebben, gelijk wij
kunnen opmaken uit Joh. 18 6, waar de sol
daten ter aarde vallen bij het hooren van zijn
„ik ben het", maar tegelijk iets zeer innemends
en vriendelijks. Dat hij leelijk was, is onmogelijk
aan te nemen; zijn uiterlijk moet de afdruk
geweest zijn van zijn geheel eenigen, goddelijken
geest. Hij die, zelf zonder zonden, de zonde
der wereld op zich nam, behoefde daarom nog
niet het merkteeken der zonde op het gelaat
te vertoonen. De schilders der eerste eeuwen
die in de schilderingen ons in de katakomben
te Rome bewaard, de gelaatstrekken van den
Heiland poogden af te beelden, hebben vooral
getracht over die trekken zachte vriendelijkheid
die de harten trekt, te verspreiden, gepaard
aan heilige majesteit die ontzag inboezemt.
Het oudste van die portretten bevindt zich
in de katakombe van St. Calixtus. Het gelaat
is ovaalvormig, de baard is kort en de lange
blonde haren, op het midden van het hoofd
gescheiden, vallen over de schouders neder.
Hoe was de Heiland gewoonlijk gekleed?
Het is een gewone fout op platen en schilderijen
om den Heer en zijn apostelen blootshoofds
voor te stellen. Dat zij geen aureool of lichtkrans
om het hoofd hadden, spreekt wel van zelf, en
het is jammer genoeg dat die zoo dikwijls er
bij geteekend wordt en alzoo verkeerde voor
stellingen bij onkundigen worden gewekt. Maar
zoo is het ook, wat het ongedekte hoofd betreft.
Niemand liep blootshoofds in het Oosten. Jezus
droeg dus, evenals alle andere Israëlieten, den
witten tulband, die onder de kin met een band
was vastgemaakt en tot over de schouders
nederhing. Zijn rok (het onderkleed) was zonder
naad, geheel geweven (Joh. 19 23) en had dus
eenige waarde; deze was hem wellicht door
een dier vrouwen gegeven, die hem dienden
van haar goederen (Luk. 8 3). Daarover droeg
hij het wijde en lange opperkleed, waarschijnlijk
blauw, of wit met bruine strepen. Aan de vier
hoeken van het opperkleed had hij de „tsitsith",
in het Nieuwe Testament door „zoom" aange
duid, blauwe franjes of kwasten, die ieder vroom
Israëliet gewoon was te dragen, naar het gebod
in Num. 15 38 en 39 gegeven. Het was aan
die kwast, dat de kranke vrouw hem aanraakte
om genezing te vinden (Matth. 9 20). Aan de
voeten droeg hij sandalen, met riemen vastge
maakt, en wanneer hij op reis was had hij zeker
een gordel om de lenden en een stok in de hand.
M F. v. L.