2e Blad van „De Zondagsbode" van Zondag 6 Juni 1915. Voor eiken dag. Zending. Burgerlijke Stand van Bloemendaal. Geboren Zoon van J. Ende en A. van de Haar. Zoon van N. Maas en C. M. J. van der Veldt. Overleden: R. C. Heijermans 53 j. J, Poutsma 22 j. J. Zuidervaart 86 j. D. Waiboer 60 j. De collecte, die op de beide Pinksterdagen voor de Zending is gehouden, heeft opgebracht f 121.87. Daarvan werd op den eersten Pinksterdag gecollecteerd f87.345, en den tweeden Pinksterdag f34.525. Aan negen zendings- vereenigingen werd ieder een deel van dit bedrag toe gezonden. J. A. v. L. Bloemendaal. Gedoopt op Zondag 30 Mei Julius Steven, Zoon en charlotte Cecilie, Dochter van Julius Henri Otto Bunge en Lilian Margeret Tosh. Caroline Bernardina, Dochter van K. Koopman en B. Stoltenborg. Grietje, Dochter van J. Kuneman en M. P. Kalkman. In het Maandblaadje van het Diaconessenhuis „Sarepta" te Bielefeld treft men de volgende beschouwing aan „Het gericht, dat over ons heêngaat, stemt overeen met het kwaad, dat ons beheerschte. God wil met zijn gericht niet verderven maar heelen Daarom moet het ingrijpen tot aan de wortel van het kwaad. Het hapert aan ons in wendig lichtdat was verduisterd. Daarom moet het mes zoo diep, zoo smartelijk insnijden. Het kwaad schuilt in ons leven daarom moet zoo diep in dat leven ingesneden worden, zal het gered kunnen worden. Of is het niet waarvalt het inderdaad te ontkennen dat de Mammon van het geld ons hart verduisterd had Immers de zaak stond niet zóó, dat wij ons het leven met ons geld aangenamer, gemakkelijker, genoeglijker wisten te maken dat wil God ons niet ontzeggen. Neen, het geld had ons hart verdorven. Geld hebben, veel geld winnen, werd allengs ons eenig streven, onze eenige begeerte! Wien dit, hoe dan ook, gelukte, die werd benijd. Wie maar rijk geworden was, had zoo meende men het beste deel verworven En onze kinderen zogen die overtuiging, als 't ware, met den adem in! God werd uitgeschakeld. Het geld was onze God geworden. Voor geld had men allengs alles veil! Om der wille van het geld brak men zijn woord en vei bintenis. Voor geld verkocht men zijne eer, ja zelfs zijn vaderland! Of is het niet opvallend, hoe ontzettend veel gevallen van verraad jegens het vaderland, in den laatsten tijd, in toenemende mate aan het licht kwamen? Ter wille van het geld en niet in heilige zelfbeheersching maar door kunstmatige, tegennatuurlijke onzedelijke middelen - werd het aantal geboorten beperkt, en daardoor menig vrouwenleven ver woest. Het geld had ons de goede zeden weggestolen en de vroomheid belachelijk gemaakt. Zoo ver was het gekomen Zoo diep zat het kwaad in 's menschen hart verscholen. Welnu, van dat kwaad, die zucht naar geld, veel geld, wil God ons verlossen. Wij waren op weg om aan dit kwaad te gronde te gaan. De teekenen van achteruitgang waren reeds lang waarneembaar. En wie niet willens blind was, moest de doodgravers van ons volk zien, die in een schrikverwekkend toenemend aantal aan den arbeid waren. Aan die doodgravers nu gebiedt God zijn geweldig, zijn vreeselijk: tot hiertoe en niet verder! Nu, terwijl het nog tijd is, op het laatste oogenblik, onderneemt Hij de diep insnijdende levensgevaarlijke operatie". Verzameld door C. B. Er staat geschreven: „verblijdt u met de blijden en weent met de weenenden", maar er staat niet: „gaapt met de gapenden en pruttelt met de pruttelenden". Lhotzky. Als gij de menschen kendet, beter dan gij ze kent, wanneer gij zegt: ik ken de menschen! dan zoudt gij u verwonderen over het aantal heiligen, dat er onder hen te vinden is. Bonus. De verhooring van ons gebed is geen verhooring op slag, maar een verhooring op tijd; hou ouder wij worden, hoe beter wij dat leeren inzien. Da Costa. Waar het in de wereld op aankomt, om iets groots tot stand te brengen, dat is in de eerste plaais niet takt, niet waardigheid, maar hart. A. Pierson. Een Christen is een mensch, wien de genadige God door Jezus Ciiristus het hart heeft afgenomen. Bengel. Doet gij iets goeds, dat u moeite kost, dan gaat de moeite voorbij maar het goede blijft; doet gij daarentegen iets kwaads, dat u genot verschaft, dan gaat het genot voorbij, maar het kwade blijft. Hoekstra. Het meest gewisse kenteeken van „zegen" is: dat den gezegende niets gelukt, wat met den wil van God niet overeenkomt. Hilty. Hans Egede, de zendeling van Groenland. II Thans een woord over de inwoners, de Eskimo's. Dit woord be- teekent in de taal der naburige Indianenstammen een „mensch die rauw vleesch eet", terwijl zij zich zelf „lnnuit", dat is „menschen" noemen. Zij bewonen niet alleen Groenland, maar ook Alaska en Labrador. In Groenland vindt men er ongeveer elfduizend, terwijl hun geheele aantal op veertigduizend wordt geschat. Zij onderscheiden zich door een rond en groot hoofd, een breed, plat gelaat, uitstekende jukbeenderen, zwart, lang haar en een morsige, met traan besmeerde, koperkleurige huid Hun gestalte is plomp en dik, maar kort. Men ziet, een aantrekkelijk portret is dit niet. Des winters wonen zij in houten of aarden hutten of hutten uit sneeuwblokken samengesteld, des zomers, voor zoover zij niet op de jacht of vischvangst zijn, in tenten. Die hutten zijn klein en laag, het is er benauwd en heet, daar er zooveel menschen bijeenwonen, terwijl de lucht afschuwelijk is, zoodat een blanke het er bijna niet in kan uithouden. Hun booten „kajaks" zijn licht en kunnen door één man bestuurd worden zij wagen er zich zelfs mede op een ruwe zee. Bovendien bezitten zij nog grootere booten, die zij bij verhuizingen en voor transport gebruiken. Hun voornaamste wapen is de harpoen. Des zomers maken zij jacht op rendieren, maar hun hoofdbron van bestaan is de jacht op den zeehond, waarvan het vleesch en het spek tot de dagelijksche voedingsmiddelen behooren. Voor verwarming en verlichting bezigen zij traan. Hun kleeding bestaat uit dierenhuiden en is voor mannen en vrouwen ongeveer gelijk. De Eskimo's zijn intelligent en hebben aanleg voor muziek en teekenen. Hun taal is moeilijk en rijk aan vormen en bestaat meest uit woorden met veel lettergrepen. Merk waardig is de wijze van tellen, daar men eerst de vingers der eene, dan die der andere hand, en vervolgens de teenen der voeten telt, zoodat men voor het getal twintig de uitdrukking „een mensch ten einde" bezigt Bij de wilde Eskimo's geldt het wrijven tegen elkanders r.euzen als een teeken van begroeting. Wie aan het christendom op Groenland denkt, denkt terstond aan Hans Egede, den apostel van Groenland, die het eerst er, ouder ongelooflijke moeilijkheden, den gezegenden naam van Jezus Christus verkondigde. Deze merkwaardige man werd den 31sten Januari 1686 in het kerspel Throndenes in Noorwegen geboren, studeerde te Kopenhagen in de theologie en werd, toen hij een en twintig jaren oud was tot luthersch predikant van het stadje Vaagen op de Lofoden benoemd. Kort daarna huwde hij Geertruida Rask, die hem, nadat eerst haar afkeer tegen zijn gaan naar Groenland overwonnen was, waarover later, in dat land steeds een moedige en trouwe hulpe geweest is. Nadat Egede eenige jaren in Vaagen gearbeid had, werd door Gods bestuur bij hem de begeerte naar het zendingswerk gewekt. Zijn zwager, een walvischvaarder uit Bergen, verhaalde hem namelijk van wilde heidenen, die hij op de westkust van Groenland had aangetroffen en omstreeks dienzelfden tijd kreeg hij oude noorsche kronieken in handen, die hem spraken van nederzettingen van kolonisten uit Noorwegen in datzelfde Groenland, in de tiende eeuw na Christus. Egede meende, hoewel ten onrechte, in de heidenen, die thans dat land bewoonden, afstammelingen van die

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1915 | | pagina 3