De wijze waarop iemand zijn Zondag doorbrengt, is een zeer betrouwbare maatstaf voor zjjn zedelijk leven Worden de gewetens wakker? FEUILLETON. God de wereld gehad, dat Hij zijnen Eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft niet verderve maar het eeuwige leven hebbe". God heeft zich met Zijner schepselen doen bemoeid. Zij hebben er Hem niet om gevraagd. Zij hebben Zijn tusschenkomst niét in geroepen. Hierin is Gods liefde dat Hij ons éérst heeft liefgehad. En dat, ofschoon God wist dat de menschen Zijn reddenden arm, van boven tot hen gestrekt, zouden afslaan. TÖch heeft Hij niet geaarzeld, maar zichzelven gegeven in den Zoon, Zijn eenige, in Wien Hij een welbehagen had. En die Zoon, hoe heeft Hij gedaan Heeft Hij alleen voor zich-zelven geleefd, anderen rustig laten verloren gaan O, hoe heeft de Heiland zich met de zondaren bemoeid Met hun lichamelijke kwalen, met hun zielsellende 1 Zie het Lam Gods, dat niet eigen zonde, maar de zonde der icereld wegdraagt De liefde zoekt zich zelve niet. Zij zoekt juist wat des anderen is. De liefde zegt „Al het mijne, is het uwe En liefde-vol voegt zij daaraan toe „Al het uwe is het mijne Uw zorgmijn zorg uw leed mijn leed uw vreugd mijn vreugd uw zaligheid mijn zaligheid F. M. Worden de gewetens wakker? Maar wakker worden veronderstelt slapen. Hebben de gewetens dan geslapen Dat hebben ze zonder twijfel. Op sommige punten, tegen over sommige verhoudingen en eischen tenminste. En er zijn gevallen, waarin dat volstrekt niet hindert. Niet omdat het onverschillig is, of wij ons geweten zuiver houden, zorgen dat het tèer blijft, gevoelig tegenover alle kwaad, gelijk de gevoeligste magneetnaald voor de nabijheid van metaal. Wee de mensch, die over zijn geweten heen komt of het een triomf vindt, om als handig advocaat het pleit tegenover zijn geweten te winnen. Dus ik bedoel geen verflauwen der grenzen aan te bevelen, wanneer ik zeg er zijn gevallen, waarin 't volstrekt niet hindert, of het geweten slaapt. Dat allerminst. Maar tegenover sommige dingen zegt het geweten niets, omdat die dingen niet aan de orde zijn. Gevallen doen zich voor, waarin groote problemen zoo zijn helder geworden, dat het nooit meer als n vraag tot ons geweten komtwat moet ik doen hoe moet ik handelen Neem bijv. het vraagstuk der slavernij. Er is een tijd geweest, waarin iedereen doodgewoon vond, dat 'n deel der menschen slaaf was van het andere deel der menschheid. Niet alleen wreede, grof-zelfzuchtige menschen waren van oordeel, dat slavernij volkomen in den haak is. Ook anderen, de besten, de hoogstaanden. 'n Plato bv. achtte een maatschappij zonder slaven ondenkbaar en onbestaanbaar Toen kwam het Christendom. Het Christendom is nooit revolutionair opgetreden tegenover het schandelijk instituut der slavernij. Maar krachtens beginsel kon het christendom de menschen niet verdeelen in slaven en vrijen. Denk eens 'n mensch, die koopwaar is te koop zooals kippen en koeien te koop zijn. 'n Mensch, volstrekt eigendom van een ander mensch, die hem mag martelen, slachten, goed doen, kwaad doen, prijzen, slaan, weggeven enz., zonder dat het in iemands hersens of hart opkomt, dat zooiets abnormaal of slecht is. Toen het christendom kwam, werden de gewetens wakker. Er kwamen vragen, gewetensvragen die er voor Christus nooit geweest waren, en buiten Christus niet zijn. Zulke vragen Heeft 'n mensch het recht een ander mensch te behandelen als 'n beest? Kan 'n mensch, voor wien Christus in de wereld is gekomen, om hem te behouden, koopwaar zijn Heb ik, zondaar, voor wien Christus gestorven is, het recht om alles wat op vrijheid gelijkt, te ontnemen aan een ander mensch Heeft God Zijnen Zoon alleen gezonden voor het bevoorrechte deel der menschen, dat geen slaven is en behooren tot de wereld die Hij liefheeft, niet de honderdduizendtallen aan wie wij, vrijen, alles hebben ont nomen behalve het leven Hebben wij recht daartoe Is dat geen zonde De gewetens werden wakker tegenover het geweldig probleem der slavernij. De strijd begon de worsteling der geesten. En de slavernij verdween. Eindelijk, en na veel en veler martelaarschap. Ik geloof niet, dat nu nog één geweten spreekt op dat punt. Want het is geen conscientievraag meer, of slavernij goed of slecht, overeen komstig den geest van Christus, of tegen Zijnen geest en wil is Die vraag is voorgoed opgelost, in onze maatschappij verdwenen. Zoo brengen verschillende tijden verschillende vragen. Hoort God het gebed I De Amerikaansche zendeling Chamberlain, die meer dan veertig jaren in Engelsch Indië het evangelie verkondigd heeft, verhaalt ons het volgende treffende voorval dat op een van zijn menigvuldige zendingsreizen in dat uit gestrekte land hem wedervoer. Het was in September 1863. Ik stond op het punt een zeer lange reis te ondernemen door Hijderabad en verder in Midden-Indië, waar nog nimmer een zendeling gewerkt had, een reis niet allereerst otn onbekend land te onder zoeken, maar vooral'om het door prediking en bijbelverspreiding voor de zending te openen. De reis zou te paard geschieden en ongeveer vijf maanden duren, door een landstreek die weinig bekend en zeer moeilijk te doorkruisen was en daarbij algemeen zeer gevaarlijk genoemd werd. Voor mijn vertrek ontving ik dan ook vele boodschappen en brieven van zendelingen en andere vrienden, die mij om de groote gevaren daaraan verbonden, ernstig de reis ontrieden en mij smeekten mijn leven niet weg te werpen en een zendingswerkzaamheid, nauwelijks aangevangen, niet op die wijze on tijdig te doen eindigen. ik had die dreigende gevaren echter reeds ernstig beschouwd en de kosten berekend, en daar ik niet kon inzien dat zij opwogen tegen het duidelijk bevel van den Heiland „gaat heen in de geheele wereld, predikt het evangelie aan alle creaturen", pleitte ik geloovig op de belofte „ziet, ik ben met u al de dagen" en ging ver trouwend op weg. Vier inlandsche predikers, met zorg gekozen uit de velen die vrijwillig aanboden mij te helpen, vergezelden mij. en wij namen twee karrevrachten boeken mede, evangeliën, testamenten, bijbels en traktaten, voornamelijk in de Telugutaal, maar ook in elk der vijf andere talen die wij op onze reis zouden ontmoetenieder onzer kon in twee of drie talen prediken. Reeds waren wij twee en een halve maand op reis geweest. Mijn wakker paard had mij al meer dan elfhonderd kilometers gedragen en wij hadden, voornamelijk door verkoop, zeven duizend schriftgedeelten en traktaten verspreid. Van de gevaren, die men ons voorzegd had, hadden wij enkele ondervonden. In een stad had de volksmenigte, woedend omdat wij hun een anderen God predikten dan dengene dien zij aanbaden, de poorten achter ons gesloten en steenen opgenomen om ons te steenigen; ik vroeg hun echter nog een oogenblik te wachten totdat ik hun een geschiedenis zou hebben verhaald. Dit werd goedgevonden en toen vertelde ik het verhaal van de kruisiging, in woorden die de Heiland zelf mij in dat oogenblik op de lippen legde, en wat ge schiedde? Die woedende volksmenigte ver anderde in een stil, aandachtig gehoor, ja, veler oogen vulden zich met tranen, toen ik Christus schilderde, aan het vloekhout geslagen, opdat wij van de zonde verlost zouden worden. De steenen werden weggeworpen en toen ik ge ëindigd had, kochten veler hunner evangeliën en traktaten, ten einde meer te weten van dien wondervollen God-mensch van wien zij dien dag voor het eerst hadden gehoord. Nog andere gevaren hadden wij doorstaan zoo waren mijn paard en ik medegesleept door een stroom, die in gewone tijden zeer goed doorwaadbaar was maar toch hadden wij allen veilig den oever weder kunnen bereiken. Meer dan eens waren wij uit den slaap ge houden door het gebrul van de tijgers, die in het hooge riet rondom ons kamp slopen, en den geheelen nacht hadden wij dan onze vuren met hout en droog gras gevoed, ten einde te ver hoeden dat er. als de morgenstond aanbrak, niemand onzer levend zou zijn overgebleven. Wij waren een plek doorgetrokken, waar drie mannen op klaarlichten dag een paar dagen te voren door tijgers waren weggehaald, maar de Heer had zijn belofte: „ik ben met u al de dagen" aan ons waar gemaakt en geen leed had ons wedervaren. (Wordt vervolgd.) M. F. v. L.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1915 | | pagina 2