2e Blad van „De Zondagsbode" van Zondag 8 Augustus 191B.
hetgeen reeds in hen leeft, te verdiepen en te verrijken
door het te verbinden aan zijn persoon, nadat hij van hen
zal zijn heengegaan, een beroep dat in de beide impe
ratieven (van Oort's vertaling) in geen enkel opzicht tot
zijn recht komt."
Het 18e vers vertaalt Oort: „Ik zal u niet als weezen
achterlaten, ik kom tot uDoor zöö te vertalen zegt
Mr. P. M. is de beteekenis geheel veranderd. „Ik zal u
geene weezen laten' is totaal iets anders dan „ik zal u niet
als weezen achterlaten". Jezus zou zijn jongeren juist wèl
„als weezen" achterlaten, maar hij zou dien toestand
niet doen voortduren. Hij zou hen „geene weezen laten".
Al ware het nu dat de Grieksche woorden in schoolschen
zin eerder tot de Leidsche dan tot de Dordtsche vertaling
zouden voeren, de bedoeling is zöö duidelijk, dat de
laatste verre de voorkeur verdientde Leidsche versie is
die van een gymnasiast die „woordjes" opzoekt, de Dordtsche
die van den taal- en gedachtebegrijpenden kunstenaar".
Ik ben er in zekeren zin niet rouwig om, dat de Zondags
bode geen ruimte heeft, om alles te citeeren, Want b.v. bij
de lezing der overzetting die Oort durft geven van het
Hoogepriesterlijk Gebed (Joh. 17), blijft een indruk hangen
van iets leelijks dat men gezien heeften door het plotse
linge, ook door het onverwachte van dat leelijke, is men
dien indruk niet maar zoo dadelijk wèer kwijt. Dat kan ik
nu mijn lezers besparen. Ik begrijp Mr. P. M.'s verwijt aan
den vertaler, dat hij „het klaar heeft weten te spelen om
op sommige van de schoonste en verhevenste plaatsen den
tekst volkomen te bederven". En ik deel zijn verontwaar
diging als hij zegt„men moet inderdaad wel durven, om
in de waarlijk sacramenteel wijdingsvolle, hoog-religieuse,
grandiose vertaling der Staten, zonder eenige noodzakelijk
heid aan grammatica of lexicon ontleend, ook maar een tittel
of jota te veranderen".
Met dezelfde groote bedrevenheid heeft Oort kans gezien
„den beroemden Lofzang der Liefde", I Cor. 13, te bederven-
„Niets heeft hij gevoeld, zegt Mr. P. M., van de statige,
harmonische, als gewijde orgeltonen klinkende, hooge-luide
frazeering van de aanvangs-woorden der eerste verzen Al
ware het dat ik sprak, al ware het dat ik had, - al
ware het dat ik wist, al ware het dat ik uitdeelde,
al ware het dat ik mijn lichaam overgaf niets is er van
overgebleven in het onnoozele en alledaagsche „al sprak
ik, al bezat ik, al had ik", enz. „Al ware het dat
ik de talen der menschen en der engelen sprak, en de liefde
niet had" het is, niet waar?, een versregel van de aller
hoogste schoonheid, met de glorierijke klanken van dat
„ware" en „talen met zijn breed en kostelijk rhythme als
van een ruischend kerk-gezang. En Prof. Oort Iaat er niets
van over, en onthaalt ons integendeel op het onsmakelijke
woord „tongetaal", dat ons niets zegt'. Hij vertaalt n.l.
„al sprak ik met al de tongetaai van menschen of van
engelen, dan was ik nog, indien ik geen liefde had, een
schetterende trompet of een rinkelende cymbaal". Waarbij
Mr. P, M. opmerkt: „het klinkend metaal", en de „luidende
schel (zooveel woorden, zooveel schoonheden van maat en
geluid zijn heel nauwkeurig vervangen door een „schette
rende trompet" (een veel te sterke klank in dit verband)
en een „rinkelende cymbaal' (woorden die hier evenzeer
uit den toon vallen).
Maar opdat we niet met al te donkere gedachten afscheid
van hem nemen, heeft prof. Oort er voor gezorgd, dat de
humor in zijn werk niet ontbreke. Wel heeft hij daartoe
een plaats in de Evangeliën uitgezocht, die voor alles anders
zich eerder leent, dan voor humor. Maar na al wat hij
leverde is dat verklaarbaar. Want wat zegt ge ervan, als hij
in Joh. 18:3 „Judas dan, genomen hebbende de bende
krijgsknechten", bende verandert in „bataljon" Kostelijk,
nietwaar? Maar treurig! Voor de hand ligt, dat Mr. P.M.
deze inlichting vraagt: ,,is bataljon niet wat weinig? Ware
„regiment" of „brigade" niet beter geweest? Of is het soms
te veel, en had er ook moeten staan compagnie, of sectie
Hiermede eindig ik de aanhalingen uit Oort's vertaling.
't Waren slechts enkele grepen. Maar - om met Mr. P. M.
te spreken „met een gemoedelijke en familiare uitdrukking
kan men veilig zeggen de rest is nèt zoo."
Nog twee vragen. Wat moeten we van deze vertaling
denken En zal deze vertaling populair worden, en de
plaats innemen die de Statenvertaling heeft Op de eerste
vraag antwoordt Mr. P. M. „Prof. Oort, in zijn nieuwe
vertolking van het Nieuwe Testament, blijkt helaas zulk een
weinig beproefde en betrouwbare gids te zijn. Hij geeft ons
niet denzelfden Bijbel, hij sticht en ontroert ons niet zooals
de Staten-vertalers het nu nog na driehonderd jaren vermogen
hij geeft ons in de plaats van het oude niet iets beters,
maar iets minderwaardigshij schenkt ons voor poëzie
verstandelijk proza, voor zieleontroering, voor de extase van
het geloof religieuse woorden, voor de verrukking der ziel
een uiteenzetting, voor de aangrijpende diepten van leed
en berouw vrije-gemeentepreeken, en voor de hoogste en
reinste geloofsvreugd dictionnaire-wijsheid in vrijzinnigen
geestWat doet, bij een boek als de Bijbel, ten slotte
een hier en daar taalkundig min-juiste vertaling ertoe, als
het geheel iets zöö schoons, zöö verhevens, zöö rijks en
statig-gedragen gewijds heeft als de Dordtsche vertaling. En
wat hebben wij, ais zooveel van dat alles teloor gaat, aan
de accuratesse der lexicologisch-preciese, maar onschoone
en vlakke, armoedige en laag-bij-den-grondsche overzetting
van den wèl-onderlegden en geleerden schoolmeester?'
Door dit antwoord is tevens bepaald het antwoord op de
tweede vraagzal deze vertaling populair worden, en de
plaats innemen die de Statenvertaling heeft? „Het is niet
te hopen zegt Mr. P. M., en, zeggen wij gerustheel
weinig waarschijnlijk. Duizendmaal liever een Bijbel met
onverstaanbare plaatsen en talrijke taalkundige fouten, maar
in de heilige, gewijde, gedragene, verhevene taal der religieuse
emotie, dan een feillooze, geleerde, overal-even-duidelijke,
maar nuchtere en vlakke, ondoorvoelde en onschoone
schoolmeesters-vertaling. Duizendmaal liever een gebrekkige
Dordtsche Bijbel, dan dit droog-nauwkeurige en verheffing-
looze Leidsche studeerkamer-leesboek."
Toen de Leidsche vertaling van het Oude Testament
was verschenen, die zooveel hooger staat dan de Oortsche
overzetting van het Nieuwe Testament, heeft iemand, na
dien arbeid zeer te hebben geprezen, zijn beoordeeling
geëindigd met deze woorden „Men hope op een man van
rijken en eenvoudigen smaak, die den tekst van 1637 naar
de wijsheid der nieuwe vertaling, met schroomvallige handen,
loutere. Wij willen uit deze vernieuwde stad, waar alle
poorten en sprekende steenen zijn weggebroken, alle grachten
geplempt, alle oude straatnamen verdorven zijn, met de
oprechtste dankbaarheid onzen teerkost betrekken maar
het is ons onmogelijk er in te wonen". Als dat in het
Leidsche Oude Testament al niet ging in het Leidsche
Nieuwe gaat het nog veel minder. En wat is een stad,
waarin we niet wonen kunnen Hoewel „vreemdelingen en
bijwoners" op aarde, willen we daar toch „wonen". Hoe-
meer we „vreemdelingen en bijwonerszijn, hoe meer we
ons daar tehuis gevoelen, 't Populairste boek, zegt Beets.
Want zoolang de wereld staat is door niemand op aarde
ooit populairer gesproken dan door Hem van wien, gelijk
geheel zijn leven en al zijn lijden, ook al zijn spreken dit
getuigenis geeftDit is zijne liefde hij is mensch geworden
om uwentwil. „In een Hollandsch dat niets meer beteekent"
brengt Oort ons dat niet dichterbij, maar verder af. En we
begeeren juist het tegendeel.
BI. J. A. v. L.