Ingezonden.
en al de verpleegsters in Utrecht, ten einde aan de zieken in die
stad al onze aandacht te wijden, terwijl wij al de overigen die om
hulp roepen met den troost naar huis zenden, dat eerst al de zieken
in Utrecht genezen moeten zijn, eer wij hen kunnen helpen
8. Zeg niet: de heidenen handelen volgens het licht dat zij ont
vangen hebben waarom moeten zij hun godsdienst gaan veranderen,
die op zich zelf goed genoeg is.
Ten eerste handelen zij niet volgens het licht dat zij hebben,
evenmin als wij, en ten tweede is hun godsdienst niet goed genoeg,
maar slecht. De zending heeft ook niet allereerst ten doel hun een
anderen godsdienst te geven, maar hen tot den levenden God te
leiden en den Heiland hun persoonlijk te doen kennen.
9. Zeg niet: het is jammer van die uitnemende menschen en van
al die kostbare levens die in de heidenlanden weggeworpen worden.
Dank voor het kompliment; wij gaan vooruit: nu zijn de zende
lingen op eens tot uitnemende menschen gepromoveerd en hun
leven is alles waardzoo even waren zij lui en leegloopers. Dat
er vele, soms jeugdige levens in den dienst der zending geofferd
worden, is waardat wij wel eens zeggen of denken„hoe jammer,
moet die uitnemende kracht naar de heidenen gaanwat zou hij
hier veel goed kunnen doen!" of „hoe jammer van dat uitnemende
jonge leven, opgeofferd voor heidenen, die het niet eens op prijs
stellen", laat zich begrijpen; maar zoo .spreekt de Heer toch niét.
die wat voor Hem geschiedt, ook al is dit het breken van een
kostelijke flesch en het uitgieten van de kostbare zalf, niet als ver
loren beschouwt. En zulke levens, zulke krachten zijn dan ook niet
verloren, niet weggeworpen. Het tarwegraan moet in de aarde
vallen en sterven om vrucht te kunnen voortbrengen, ziedaar een
vaste wet ook in het Koninkrijk Gods. Hoe zwarter het heidendom
is, hoe dieper de nood, des te uitnemender krachten zijn er noodig
om daar het Evangelie te brengen. Voor moeilijke posten, voor
diepgezonken, onbeschaafde heidenen, de beste krachten. De Heiland
kwam op deze zondige, diep bedorven aarde om hier te sterven.
Was dat jammer Wie zal het zeggen, die weet door Hem verlost
te zijn, die weet wat die dood voor de wereld geweest is. De
Heiland wist dat met niets minder die wereld te redden was. Men
vindt het niet vreemd wanneer een kundig, veelbelovend officier
zich aanbiedt of aangewezen wordt om een gevaarlijken post te
bezettenlaat ons als christenen niet minder wiilen doen voor
onzen Koning.
(Wordt vervolgd.) M. F. v. L.
(Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.)
Geachte Redacteur.
Uit de „noten die U als antwoord onder mijn stukje
van verleden week schreef, blijkt duidelijk ons zeer ver
schillend standpunt omtrent het Steun-Comité.
Toen dit door den Minister werd ingesteld, werd dat
gedaan, om te voorkomen, dat het Nederlandsche volk bij
't einde van den oorlog niet krachtig genoeg zou zijn voor
den arbeid, dien het gewoonlijk verricht.
De arbeidskracht moest in stand gehouden worden in
her belang van ons land.
De hulp, daartoe verleend, was geen armenzorg. Het
kiesrecht bleef er bij behouden.
Dat was en is mijn standpunt.
Uw standpunt is anders. U wilt die hulp maken tot
armenzorg (zie noot 2 en 3). Daardoor zou het kiesrecht
verloren gaan en menigeen zich vernederd gevoelen.
Dat is de hoofdzaak.
Wat U schrijfr over drankgebruik en luiheid dient niet
ter zake. Het drankgebruik neemt af. Het St.-C. heeft ook
in die richting gedaan wat het kon. Luiheid zal blijven
voorkomen. Maar steun geeft men niet aan een gezin, waar
een volwassen dochter niet wil werken. Daar is geen
kwestie van.
Wat betreft het besluit van het St.-C. om geen nieuwen
steun te verleenen, daarin vergis ik mij niet. Ik heb er nog
met de Heeren v. d Werff en Bramson over gesproken.
U schrijft: „In dit voorjaar was de vraag naar werk
vrouwen enorm en het aanbod was nul". Ik heb gedurende
drie maanden van 't voorjaar heele rijen werkvrouwen in
Noord-Zandvoort naar en van haar werk zien gaan. De
hotels en villa's daar moesten ze schoonmaken. Het trof
me toen, dat er zooveel waren en dat de schoonmaak zoo
lang duurde.
Gaarne schreef ik nog over andere punten die U aan
roerde. Maar ik zou te veel plaatsruimte vragen als ik dat
deed. Daarom alleen dit nog: Hoofdzaak blijft, dat het
Steun-Comité helpt om ons volk, ons Rijk geschikt te
houden voor zijn arbeid niet om de personen die ge
holpen worden. Met armenzorg is dat andersom.
Met de meeste hoogachting,
Uw Dw. Dnr.
B. v. R IJ N B E R K.
Bovenstaand schrijven werd te laat ingezonden om nog
in het vorige nummer geplaatst te kunnen worden. Zooals
reeds meermalen bericnt is, moeten stukken, ter plaatsing
in den Zondagsbode toegezonden, vóór des Dinsdags 2 uur
in het bezit der Redactie zijn.
Wat nu den inhoud van het stuk des Heeren van Rijn
berk aangaat, de geachte inzender vergunne mij alleen
terug te komen op wat hijzelf de hoojdzaak noemt. Het
groote verschil tusschen hem en mij zou hierin zijn gelegen:
dat ik de hulp van het Steun-Comité tot armenzorg zou
willen maken en hij dat niét wil. Ten bewijze daarvan
beroept hij zich op noot 2 en 3 van mijn vorig onder
schrift. Wat daarin te lezen staat, bewijst echter juist het
tegendeel van hetgeen het, volgens den Heer v. R., be
wijzen moet. Ik herinnerde aan het bestaan van de kerkelijke
armbesturen en van het Algemeen Armbestuur, waarbij de
waarlijk in nood verkeerenden zich om onderstand kunnen
vervoegen. Die herinnering moeM dus juist doen uitkomen
dat het Steun-Comité niét aan Armenzorg deed. Dat zette
ik ook duidelijk uiteen in den Zondagsbode van 1 Nov. 1914
(111e Jaargang. No. 27), waarin ik schreef: „Het Steun-
Comité is geen commissie vanarmen-verzorging. Het bedeelt
niet. De namen van bedeelden worden van de kiezerslijsten
afgevoerd. Die van de door ons Comité geholpenen, niet.
Nóg eenshet is geen bedeeling van armlastigen". Mij
dunkt, die woorden laten aan duidelijkheid niets te wen-
schen over. Wat de Heer van Rijnberk mij verwijt is juist
op hem van toepassinghij wil het Steun-Comité met de
taak van armverzorging belasten en goed beschouwd, heeft
ons Comité in den afgeloopen winter ook dié taak vol
bracht, met dit verschil alleendat de geholpenen hun
kiesrecht niet hebben verloren, omdat hun namen op de
lijsten der armlastigen niet voorkwamen. De Heer v. R.
wil bedeelen, maar het mag geen bedeeling heeten. Was
dat alléén om, zooals hij zegt, de menschen niet te „ver
nederen" of recruteert hij zóó, uit de hun kiesrecht niet
verliezende bedeelden, een groot aantal stemgerechtigden
bij de verkiezingen, om in het „roode" leger mede op te
trekken? Ons Steun-Comité is geen commissie van armen
zorg. Maar allerminst mag het gebruikt worden om den
invloed van een of andere politieke partij te helpen ver-
grooten.
In het stukje van 1 Nov. 1914 schreef ik ook: Er zijn
ook in rustige dagen vele werkloozen in Zandvoort om
streeks dezen tijd van het jaar, die goed geld hebben
verdiend en er op konden rekenen daarmede ook geduren
de den winter te moeten toekomen. Hebben zij dat niét
gedaan; de tering niét naar de nering gezet; hun geld
opgemaakt, inplaats van te sparen, dan hebben zij geen
recht om bij het Steun-Comité aan te kloppen. Zij hebben
het aan zichzelf te wijten als zij vruchteloos een beroep
doen op de kas der financieele commissie". Aan die woor
den sloot zich mijn stukje van 15 Augustus 191ü aan. En
ik neem er geen woord vanterug. Wie door eigen toedoen
in nood raakt, wende zich dan maar tot het Algemeen Arm
bestuur, als hij bij geen Kerkelijke Diaconie terecht wil
komen. Dat heeft ook dit voordeeldat alle belasting
plichtigen zoo n gezin helpen, terwijl vele gegoeden in
Zandvoort zich tegenover het Steun-Comité al heel droevig
onbetuigd lieten. Zoo'n arme boet er dan zijn kiesrecht bij
in. Dat moet hem de hulp in vredes naam dan maar
waard zijn. En andersin Zandvoort is men altijd zoo
geweest, dat men nog van zijn armoedje wist mee te deelen
aan een behoeftig gezin van een familielid of een buur