De Zondag: een dag om te koopen zonder geld en zonder prijs.
FEUILLETON.
Voor eiken dag.
BI.
De hoek van ieder huis, de nok van 't dak,
Is speelplaats voor hun dartel doenelk vak
Waar ruimte is voor hun spel,
Doorgiert hun "Onvermoeid geluid zoo fel,
Of 't nooit te temmen.
Zij hebben ook de zee gewekt een gril
Die wenscht dat 't al moet luistren naar hun wil
Uit rustelooze rust,
Nadat zij eerst zoo zacht in slaap gekust
Met fluisterzangen.
Nu spreekt de zee met losgebarsten toorn
En boven stormgeluiden laat zij hooren
Het dreunend golfgebreek,
Als donkre tegenzang, bij 't opgezweep
Der stormgezangen.
Hoe zal de razernij bedaren ooit,
Die stormwind uitgiert, die de golven tooit
Met glinstrend woedeschuim
Op torenhooge kruin om dwazen luim
Van stormstem toornend
Onhoorbaar is de stem, die eeuwen her
Den storm te zwijgen zei, de zee, zoo ver
Haar golven steigrend staan,
Beval te keeren tot haar rust, te gaan
Waar golven rusten.
Maar boven golfgebreek en stormgeweld
Heerscht nóg dezelfde Heer, die d'eeuwen telt
Als jaren. Zijn bevel
Gehoorzaamt needrig storm en zee, hoe fel
Hun stemmen twisten.
Zoo zal, als uit de razernij der zee
Van stormgebeukte volken, die met wee
Elkaar verscheurend slaan,
In stervensangst de kreet: „Heer wij vergaan"
Ten hemel schreit,
Dezelfde stem, voor wie de storm zich legt,
Door velen niet gehoord, in 't rood gevecht
Der volken spreken, en met macht
't Bevel doen uitgaan, waar zóóveel op wacht
Maar op Z ij n tijd.
J. A. v. L.
Verzameld door C. B.
Nergens, mijne broeders, is veiligheid tegen de zonde,
noch in den hemel, noch in het paradijs en nog veel min
der op aarde. Want in den hemel viel de engel in Gods
tegenwoordigheid. En in het paradijs viel Adam uit den
staat der rechtheid. En in den apostelkring viel Judas,
terwijl Christus nabij was. Ik wijs hierop, opdat niemand
zegge: „deze plaats of die plaats is heilig", want de plaats
heiligt de menschen niet, maar de menschen heiligen de
plaats. Bernard van Clairvaux
Er zijn menschen, die, nadat ze in hun jeugd het geluk
der blijdschap genoten hebben, op later leeftijd ook nog
het geluk van het lijden te genieten krijgen. Rothe.
In het woord „dood" ligt een wereld vol smart. Het is
een tweesnijdend zwaard, dat, het dierbaarste van ons hart
vermoordende, zoo diep in de borst dringt, dat zich alles
om ons heen verdonkert. Een ander woord is slechts in
staat den nameloozen „dood" te overwinnen. Dit woord
„God". Fred. Bremer.
Groote woorden gebruiken om armelijke denkbeelden uit
te drukken is, alsof men prachtige, stijgerende koetspaarden
spant voor eenezelwagen. E.
Arbeid is de bestemming voor alle menschen op aarde.
Daar zal onder veel strijd een dag komen, langzaam maar
zeker, een dag waarop hij, die geen werk te doen heeft,
laat hij heeten zooals hij wil, het niet raadzaam zal achten,
zich in deze buurt van het planetenstelsel te vertoonen.
Carlyle.
De gedachte aan onsterfelijkheid is de eerste daad van
de onsterfelijkheid. von Baer.
Als iemand u onthaalt op linzen en gij onthaalt hem
later op vleesch, dan blijft gij toch zijn schuldenaar, omdat
hij met het onthalen een begin gemaakt heeft.
Talmud.
(Jes. 55 1)
Juliana van Stolberg.
II
Vele jaren waren voorbij gegaan. Juliana's
geliefde zoon, Prins Willem van Oranje, was
tot hooge eerambten opgeklommen en de eerste
geworden in den kamp voor de vrijheid, die
in de Nederlanden was uitgebroken en waarin
zijn jongere broeders hem trouw terzijde ston
den. Met welke gevoelens Juliana dit alles
gadesloeg, vinden wij in een brief uit die dagen
aan den edelen graaf Lodewijk van Nassau.
„Met een bezwaard hart heb ik vernomen",
schreef zij 5 Augustus 1566, „tot hoe groote
gevaren en harden strijd het daarginds bij u
gekomen is. De heilige Drieëenheid behoede
en bescherme u, opdat gij tot niets raadt of
iets doet tegen Gods Woord en tegen uwer
zielezaligheid, want daarmede zouden land en
luyden schade lijden, en laat u toch niet ver
lokken door menschelijke berekeningenmaar
bid zonder ophouden uwen Hemelschen Vader
om Zijnen Heiligen Geest, opdat die u verlichte
hoe de uitbreiding van Gods Woord te be
vorderen en dat niet te wederstaan, maar te
allen tijde het eeuwige meer te achten dan het
tijdelijke".
„Al deze dingen", zoo gaat zij voort, „kunnen
zonder den Heiligen Geest niet volbracht wor
den. Daarom is het noodig te volharden in het
gebed, want de Booze zal niet werkeloos blijven.
Moge de barmhartige God dit alles tot een
goed en zalig einde leiden en allen die het
goed en christelijk meenen, nabij zijn. Ook u
beware Hij voor alle kwaad. Ik zal voor u
biddenlaat ook gij niet af in het gebed".
Welk een zegen een moeder te hebben die zoo
aan haar kinderen schrijft!
Al zwaarder werd de kamp. Maar een blij
vende winst was uit die overmaat van ramp
en teleurstelling voortgekomen en werd door
gravin Juliana dankbaar erkend: namelijk dat
Prins Willem, geadeld door inwendigen strijd,
tot volle geloofsverzekerdheid gekomen was.
In Juni 1573, toen hij het bijkans onmogelijke
beproefde om het benauwde Haarlem te ont
zetten, schreef zij hem het volgende:
„De Almachtige moge mijn Heer (den Prins,
haar zoon) en de zijnen in eeuwigheid behoeden
en bijstaan. De goede God moge ons Zijn
Heiligen Geest mededeelen, opdat wij het be
seffen op hoe onderscheiden wijzen Hij Zijn
almacht bewijst aan ons allen, Hem altijd daar
voor danken en al onze troost en al onze hoop
alleen op Hem zetten. Moge Hij dien goeden
lieden in Haarlem ook nabij zijn en ze bevrij
den van hunne vijanden en u de genade en de
middelen verleenen om ze te hulp te komen
en de zaken zoo te sturen, dat zij medewerken
tot de uitbreiding van Zijn woord en tot uwer
ziele zaligheid".
Maar de pogingen om de stad te ontzetten
mislukten, gelijk wij weten, en den 21en Juli
schreef Juliana aan haar zoon Lodewijk: „Als
de tijding van het verlies van Haarlem beves
tigd wordt, vrees ik dat het den Prins niet
goed zal gaanen hoe beklaag ik die arme
luiden in de stad, die zoo ellendig vermoord
worden".
(Wordt vervolgd).
M. F. v. L.