Allerlei. zeggen dat zij de waarheid moeten sprekenWij weten toch, dat indien zij dan liegen, hun schuld des te grooter is, omdat zij wisten dat zij het niet mochten doen I Dan is het ook beter hen niets te laten leeren, want meerdere kennis geett zwaardere verantwoordelijkheid Ja, maar er staat toch ook: „en de dienstknecht, welke geweten heeft den wil zijns heeren, en zich niet bereid noch naar zijn wil gedaan heeft, die zal met vele slagen geslagen wordenmaar die dien niet geweten heeft, en gedaan heeft dingen, die slagen waardig zijn, die zal met weinige slagen geslagen worden. En een iegelijk, wien veel gegeven is, van dien zal veel geëischt worden; en wien men veel vertrouwd heeft, van dien zal men overvloediger eischen." Volkomen waar, maar niemand zal ontkennen dat het nog heerlijker is den wil des Heeren te kennen en te doen 1 En daartoe gaat de zendeling tot de heidenen. Zou de Heer, die ons het zendingsbevel gegeven heeft, dat gedaan hebben, indien het eigenlijk vriendelijker ware tegenover de heidenen om stil thuis te blijven 11. Zeg niet: de taak is toch te groot en daarom hopeloos. Wat baat het of wij er al aan beginnen. Dat is voor ons de vraag niet of de taak te zwaar en daarom hopeloos is. Onze plicht is te hehoorzamen. Maar de taak is niet hopeloos, want al wat God gebiedt kan volbracht worden. Waar Hij gebiedt, geeft Hij tegelijker tijd de kracht tot, de mogelijkheid van gehoorzamen. De taak is zwaar, maar niet te zwaar voor een gemeente die begeert den wil haars Heeren te doen. Wij zijn nauwe lijks, als gemeente, tot het besef van onze heilige en hooge roeping tegenover de wereld ontwaakt, en zoudeu wij nu, bij den eersten stap, gaan klagen dat de weg te lang en de berg te hoog en de taak te moeilijk is? „Als God mij gebiedt door dien muur heen te loopen", zeide een oude christenneger, „dan zal ik opstaan en het doenmijn plicht is te gehoorzamenGods zaak is het den muur te openen of te doen wijken, als ik er voor zal gekomen zijndaarvoor behoef ik niet te zorgen." Ziedaar het ware geloof der kinderen, dat de wijzen beschaamt. God zal zorgen dat de hemelhooge poorten zich openen en de eeuwenoude muren vallen, als zijn knechten zich op zijn bevel, opmaken om de vesting van het heidendom in te nemen. (Wordt vervolgd.) M. F. v. L. Verzameld door C. B. REGEN. Spreek me geen kwaad van den regen. Het ligt aan u Ja, natuurlijk, in overschoenen gestoken, met of zonder parapluie, baggeren, in humeurige stemming, door den vuilen modder van straten en wegenof, als ge juist heel graag een zonnetje gehad hadt, zitten turen achter de ruiten naar het gudsend plassen op uw binnenplaats, dat is het rechte niet. Maar wie de ware gelegenheid weet te baat te nemen, in de Meimaand bijvoorbeeld een frisch regentje weet optevangen in het bosch, die komt een beetje nader aan hem toe. Maar ge moet uw parapluie dicht laten, anders vallen de druppels, aan een tak boven u tot een straaltje saamgeloopen, knallend op uw strakge spannen dak en verschrikken u of, erger, ze hangen dansend aan de punten van uw regenscherm, loerend op de gelegen heid om plaagziek neer te druipen tusschen uw nek en uw halsboord. Spoedig vindt ge wel een flinken denneboom, zoo'n ouden, dichtvertakten reuzenden, waaronder zachte, drooge naalden liggen. Op een donzen kussen kunt ge niet lekkerder zitten. Hoe welbehagelijk geurt het aan alle kanten En luister eens hoe lieflijk het suizelt en fluistert en zoemt en drupt en murmelt van louter zaligheid. Zie dat dropje langs den grashalm naar beneden loopen; met open armen wordt het door de wortels ontvangen. Ginds buitelen een paargroote druppéls, blank als zilver, elkander achterna langs dien kalen bremstruik, om terecht te komen op den steen, die eronder ligt, en te vervloeien tot louter licht en klaarheid. Aan alle naalden en blaadjes hangen ze als glinsterende paarlen. Zie hoe de knoppen zwellen en barsten en zich uitrekken in de voorjaarslucht als een open kindermond. Kom, lieve regen, maak mij groot en sterk, opdat ik een blad worde van den grooten boom! Men ziet als het ware de hand van den Schepper in haar onvermoeiden arbeid aan het werk. Wie voor dit geheimenis der Schepping onaandoenlijk blijft en geen aandrang voelt om mee te scheppen en te dichten, hij moet wel een zeldzame uitzondering zijn. Niet verzen schrijven, bedoel ik. Althans zoo'n beetje rijmelen is maar een zwakke, stamelende uiting van wat een mensch van binnen beweegt. Neen, werkelijk dichten, zoo met hart en ziel, dat gijzelf nietig klein wordt en de wereld om u heen reusachtig groot, en gij den Schepper rechtstreeks in de groote, heldere oogen ziet. Na een lange poos van stil genot merkt ge misschien dat u de haren tegen het voorhoofd plakken en hoed en kleeren zekere neiging naar het weeke vertoonen. En als ge opstaat, dan is zoowaar het plekje waar ge gezeten hebt, het eenige drooge in den omtrek. Maar wat deert het u Gij lacht tegen de kleine schelmen, de regendroppels, die u nog vergezellen op uw terugweg naar huis. Spoedig hebt ge u verkleed, en als ge u behagelijk neerzet in uw kamer en ze kloppen nog tegen het venster, dan roept ge hun toe: Tot ziens! en ge hebt den regen werkelijk liefgekregen, den hemelzegen, die leven ademt en leven wekt. 2 (Na Cl) Mg S O4 Na3 S O4 Mg Cl3 Een scheikundige formule als toelichting van een bijbel woord Wie herinnert zich niet, hoe zonderling het klinkt, wanneer in Mt. 513 van „smakeloos" zout sprake is Misschien kan de volgende opmerking, gemaakt door een scheikundig ingenieur, die aan liefde tot den bijbel een groote mate van waarachtige vroomheid paart, ten bewijze dienen, dat ook dit woord aan de wereld van Jezus'dagen ontleend werd. Het zout werd in groote hoeveelheden gewonnen aan de kust der Middellandsche zee, en daarvandaan door handelaars naar het binnenland vervoerd. Nu is het water van de Middellandsche zee rijk aan zwavelzure magnesia (Mg S O4), dat ook in het zout (Na Cl) voorkomt, vooral door de primitieve wijze waarop dit bereid wordt. Daalt nu in koude nachten de temperatuur tot beneden 6° C., dan wordt de verbinding omgezet in Na3 S O4 en Mg Cl2, beide zeer „onsmakelijke" substanties. „In de nabijheid van Toulon wordt nog jaarlijks (naar „de mededeeling van bedoelden ingenieur) deze omzetting „in 't groot toegepast. Dit geschiedt na afloop van den „eigenlijken zoutoogst, in de nachten van September, mits „die koud genoeg zijn om de aanwezige „moederloog", „arm aan Na Cl en rijk aan Mg S O4 tot beneden 6" C. „af te koelen. Dan kristalliseert de Na2 S O4 uit en wordt „weggeharkt nog vóórdat de zonnewarmte overdag weer „de omgekeerde reactie zou veroorzaken." „Onze lieve Heiland" (zoo besluit het schrijven) „hééft „de booze kooplieden, wier zout tijdens de koude nachten „smakeloos" was geworden, dit op den weg zien werpen, „en, nergens anders toe dienstig, van de menschen zien „vertreden." EEN OOGENBLIKJE VERPOOZING. Na de bedrijvigheid van den dagelijkschen arbeid breekt voor ieder mensch de rust aan, en komen, in grooter en kleiner aantal, die uren van „vrijen tijd" Dit zijn de uren van de grootste waarde in 's menschen levenDegene, die zich met voorliefde aan de een of andere studie of bezigheid wijdt, is dan met den meesten ijver bezig; en zoo wordt de rust dikwijls betrekkelijk. Maar wanneer iemand in zulke oogenblikken geen activiteit in zich voelt en er ook van buitenaf geen aanleiding is tot bezigheid, dan komt vanzelf de gedachte in hem op, hoe doelloos eigenlijk zijn bestaan is en hoe ledig en waardeloos zijn leven Is het wonder dat bijna ieder het alleenzijn ontvlucht, en de verstrooiing zoekt, die hem in den tegenwoordigen tijd van alle zijden zoo ruimschoots wordt geboden Maar het is tot eigen schade, dat men de eenzaamheid schuwt, inplaats van ze te gebruiken, om tot zichzelve in te keeren. Men leert de beteekenis van eigen bestaan niet kennen en dikwijls blijft het beste in den mensch onbekend en onontwikkeld Gelukkig daarom, dat er toch in ieder menschenleven wel oogenblikken komen, waarin de nood zakelijkheid dwingt, om onzen vijand, den alledaagschen sleur, en zijn leegheid, uit eigen kracht te weerstaan.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1915 | | pagina 4