Uit de Gemeente.
Zending.
Ingezonden.
Bloemendaal.
Een benoeming.
(Slot).
Den vorigen keer ben ik mijne vertelling over de meesters-
benoeming te Bloemendaal geëindigd met de vraag: was
het een goede keuze? Die vraag gold de keuze van Cor
nells Bakker, schoolmeester en voorzanger te Deifsgaauw,
tot dezelfde ambten, plus dat van „gravenmaker", te Bloemen
daal. Na veel vijven en zessen was eindelijk deze benoe
ming gedaan. Meester Bakker had haar „met veel aandoe
ning en blijdschap" aangenomen. Hij heeft toen „den eed
van suyvering volgens Formulier No 3" te Haarlem ten
stadhuize afgelegd. En was daarop zoo spoedig mogelijk
naar Bloemendaal gekomen, om zijn werk te beginnen.
Plechtig werd hij geinstalleerd in eene vergadering' van
den kerkeraad. Daar werd hem het reglement voorgelezen,
waarnaar hij zich „stiptelijk zal hebben te gedragen". Daar
werd hem zijn plicht nogmaals ernstig voorgehouden. En
toen hem „daartoe den Goddelijken bijstaat en nodigen
zegen was toegewenst is hij beleefdelijk van onse verga
dering gegaan". O, o, meester Bakker, als ge toen, die
vergadering verlatende, eens de gave hadt ontvangen, om
door de komende jaren heen te zien! Als ge eens hadt
kunnen zien, hoe ge 35 jaren later, diezelfde vergadering
zoudt binnenkomen. Ge zoudt het eenvoudig niet geloofd
hebben, wanneer men 't u toen had gezegd, op dien ieeste-
lijken dag der aanvaarding van uw taak.
Den 23sten Juli 1786 heeft meester Bakker „eenen aan
vang met sijn kerkedienst en met sijn scnooidienst op den
daarop volgende Maandag gemaakt". En wat er in al die
volgende jaren gebeurd is met dezen voorganger der jeugd
en voorzanger der gemeente, weet ik niet. Ik weet alleen, dat
19Juli 1821 een kerkeraadsvergadering werd gehouden, belegd
om te beraadslagen over meester Bakker. Want meester
was stomdronken tehuis gebracht. Boven op een rijtuig
was hij van Haarlem komen rijden „in zulk een toestand
en gesteldheid, dat hij zich nauwelijks op het rijtuig kon
houden". Hier of daar, niet ver van zijn woning, was hij
er afgerold. En men was verplicht geweest hem naar huis te
dragen. Blijkbaar stond dit feit niet op zichzelf. Gedurig was
meester dronken aangetroffen, in school en buiten school. Maar
nu ging het van kwaad tot erger. En de voorzitter van den
kerkeraad was van oordeel „dat zulke ongebondenheden
niet mogten of konden worden geduld". Er moesten maat
regelen genomen worden „dat de gemeente niet langer
ontstigt en geërgerd werdt door zulk een voorwerp". Van
daar die vergadering. Den meester werd gevraagd om voor
den kerkeraad te verschijnen. Daar werd hem gewezen op
„het zondige, het lage en strafbare van zijne levenswijze",
en verboden langer den kerkedienst waar te nemen. En wat
doet meester Bakker? Hij hoort alles „bedaaid en met eene
koele onverschilligheid" aan. Eu ontkent met een stalen
gezicht, dat hij ooit dronken is geweest. Wel ja, waarom
niet? Ontkennen dat is afdoende. Jammer voor meester,
dat er niet één maar tientallen geloofwaardige Bloemen
dalers met eigen oogen dronkenschap hebben geconstateerd,
op verschillende dagen en bij verschillende gelegenheden.
Toen werd besloten meester Bakker te schorsen. Aan den
.ondermeerster G. Veenendaal werd de waarneming zijner
functies provisioneel opgedragen". In October kwam Bakker
vragen om weer in al zijn ambten hersteld te worden.
Maar dat ging niet.
Want „met aandoening" waren aangehoord nog andere
klachten, tegen hem ingebracht. Deze kwamen van de zijde
der kerkvoogden Meester Bakker had zich niet ontzien
„bij sommige der opgezetenen rond te gaan, om geld voor
huur van kussens in de kerk en schoonhouden van de
banken op te halen". En nog erger. Slechts een heel klein
gedeelte van dat geld had hij aan kerkvoogden afgedragen,
terwijl hij alle quitanties, verhoogd had. Alles om aan drank
te komen. Matig begonnen niemand begint onmatig
matig en netjes een glaasje drinkende, was hij zóó geëin
digd. Zoo iemand handhaven kon niet. Maar boventoon had
het medelijden. Vijf en dertig jaren had hij te Bloemendaai
gewerkt. Glorieus begonnen, was hij via één glaasje dronk
aard en dief gew orden. Men gaf hem pensioen. Levenslang.
Droevig einde van een bijna 70 jarige. Maar hijzelf was
blij met dat besluit, „over hetwelk hij zijne tevredenheid
betuigde, de leden van den kerkeraad bedankende voor
hunne edelmoedigheid en goedwilligheid", zegt de oude
kroniek. Waar meester Bakker gebleven is? Niet te Bloe
mendaal. Waar hij heenging weet niemand. Behalve wie
zijn pensioen uitbetaalde. En die heeft gezwegen totdat
hij meldde „dat het niet meer noodig was", omdat den
voormaligen gravenmaker, het eigen graf was gedolven.
Bi. J. A. v. L.
Wat zegt gij TEGEN de Zending? Zeg het niet!
X
14. Zeg niet: maar wij zijn toch niet allen geroepen om zendeling
te worden.
Neen. dat geloof ik ook niet. En het lijkt er ook niet heel veel op
dat wij het ons zullen gaan verbeelden. Veeleer is er kans. dat wij
de woorden aldus gaan omzetten: wij allen zijn toch geroepen om
niet zendeling te worden.
15. Zeg niet: maar wij kunnen toch iedereen niet als zendeling
wegsturen; wij mogen toch ook wel eenige goede menschen thuis
houden.
Wel zeker, en dat doen wij ook trouw, minstens 999 op de 1000.
Wij behoeven dus voorloopig niet bang te zijn dat de heidenen meer
zullen krijgen dan hun toekomt. Laten wij hun dien éenen op
de duizend zooveel is het nog niet eens dan ten minste gunnen.
16. Zeg niet: ja, het is wel een heerlijk werk, mooi, zelfverlooche
nend maar.
Maar wat? Het begin van uw zin was goed; wat doet dat „maar"
er bij? Wat moet daar aangevuld worden? „maar.... ik bewonder
het liever uit de verte", of: „maarals het mij maar niets kost,
als het maar niet te dicht bij mij zelf komt, mijn eigen tijd, mijn
eigen geld, mijn eigen kind
Is het dat? Ach, ons hart is arglistig. Wij willen zoo gaarne
den Heer offeranden brengen voor niet. En toch, het Koninkrijk Gods
eischt ons zeiven, onze persoonlijkheid, onze gaven, ons geld, ons
beste en liefste. Het gaat ons vaak gelijk dien predikant, die in een
zendingsbidstond op warme wijze den nood der heidenwereld had
bepleit en jonge christenen voor het heerlijke zendingswerk had op
geroepen Na den bidstond kwam zijn dochter tot hem en zeide:
..Vader, ik wil ook tot de heidenen gaan". „Gij mijn kind? ach,
zóó had ik het niet bedoeld!"
(Ibordt vervolgd.) M. F. v. L.
(Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.)
Aan de Hervormde Gemeente te Zandvoort!
Uw Predikant riep mijn hulp in voor eene vrouw uwer
gemeente in dubbelen zin arm te noemen. Een bijna
hopeloos geval
Stelt U voor een moeder met zes kinderen van 5—11
jaren. De moeder, niets vermoedende, plotseling verlaten
door haar Echtgenoot, uitgeweken naar Amerika. Ge kunt
begrijpen welk een toestand voor moeder en kinderen. En
alsof de maat nog niet vol was daar komt zij tot de
ontdekking, dat haar man, die het brood voor zijn gezin
verdiende, is weg gegaan medenemende al het geld, en
alles wat te gelde gemaakt kon worden. Zij blijft nu met
haar kinderen achter, in één oogenblik straatarm. Is zij
dan niet in dubbelen zin „arm'' te noemen
Een bijna hopeloos geval 1
Maar gelukkig nog niet geheel hopeloos 1
Tenminste voor zoover gij gemeente het niet een
hopeloos geval laat worden.