FEUILLETON. Voor eiken dag. Kiet meewerken tot bevordering van Zondagsrust is hetzelfde als dit doei tegenwerken! dwaald, mij verzet, de verzenen tegen de prikkels geslagen. Toch ben ik ten leven gegrepen door Christus herboren. Is God hard of is Hij een God van groote genade Twijfel heeft altijd achterdeurtjes. Daardoor vlucht ver slagen twijfel gaarne naar nieuw terrein. Zij zal, verslagen door Paulus' triomfantelijk verwijzen naar eigen leven, gaan zeggen dat is er maar één. En wie is Paulus Daarom wijst Paulus naar nog één, eenling als hijzelf. Maar een onaantastbare als bewijs voor iederElia. God was heel streng geweest voor Elia. Want Elia had meer gedaan dan God hem had opgedragen. In wondere sterkte van zijn geloof, had hij aan Israel God evident gemaakt, God doen beleven tegenover Baal. Als Elia daarop de priesters van Baal slacht, dan is die daad van wreedheid uiting van zijn overmoed, die met zijn geloof niets te maken heeft. Naar een natuurlijke wet in de geestelijke wereld, zinkt daarop overeenkomstig de strengheid van God de moed van Elia even ver beneden peil, als zijn overmoed er boven was geweest. Vandaar die moedelooze klacht„ik ben alleen overgebleven". En om die klacht heen groepeeren zich die donkere gedachten al mijn werk is toch voor niets God is hard, enz. Maar dan laat God die ontroe rende teerheid Zijner liefde zien, waarmee Hij Elia moeder lijk troost„Ik heb in Israel nog 7000 doen overblijven, die de knie voor Baal niet gebogen hebben. Is God hard; of is Hij een God van groote genade Als één, onder zijn heele volk, staat Paulus. Als één, onder zijn heele volk, beweert Elia te staan Den eenen is het tot roem. Den ander tot klacht. Paulus is het tot roem, anderen ter bemoedigingGod verstoot niemand. Elia is het tot klacht, zichzelven tot ontmoedigingGod verstoot mij. Alles hangt af v^n de wijze van zien. Geloof ziet juist. Want het ziet in zichzelven één, die profetie is van velen. Zooals Paulus zag, en zichzelven ootmoedig- roemend wees aan moedeloozen. Moedeloosheid ziet on juist. Want zij ziet niets dan zichzelve. Ook God niet meer. Zooals Elia zag, zichzelven alleen. Niet God, die Zijn duizenden vergadert, ongezien. Maar God heeft Paulus niet verstooten om zijn vorigen haat tegen Christus. En Elia niet om zijn klein geloof. Hij heeft beiden gemaakt tot teekenen van Zijn trouw, dus bakens in een wereld vol ontrouw. Wie als Paulus ziet, vindt in zichzelven de vele verrassingen van Gods liefde. Wie als Elia ziet, hervindt ze in duizend anderen. Wanneer dan de donkerheid rond om en van binnen, het zien moeilijk maakt, is één, door God behouden of gemaakt tot duizenden, als vroolijk licht. En tot zekerheid, dat God niemand verstoot. BI. J. A. v. L. Verzameld door C. B. Een stofwolk van kerkgangers is nog geen wierook voor het aangezicht des Heeren. Dr. Astro. Zoo verheven het is het woord tot de gemeente te richten, zoo nietig is het de gemeente op woorden te onthalen. Saint—Cyran. Het is ook een stuk geloofsheroïsme alleen te kunnen staan en uit eigen beginsel te leven. Gronden en rede neeringen, die het handhaven of aanbevelen, mogen welkom zijn, ten slotte wijken zij alle, als de majesteit van God zeiven de ziel doorhuivert. Het is als in de kathedraal, waar de kaarsen rondom het altaar wèl glans bijzetten aan de plechtigheid der aanbidding. Maar ten laatste worden zij alle gedoofd en alleen de ampel met het eeuwige licht blijft branden, stille getuige van de tegenwoordigheid Gods die wordt aangebeden. Prof. Aalders. Er is een polemiek, waarbij de slagen aan de liefde toe gebracht, beschouwd worden als diensten aan de waarheid bewezen. Adolphe Monod. Er zijn naturen, die groot zijn door wat zij bereikten er ziin andere, die groot zijn door wat zij versmaadden. Grimm. Een deugd noemt gij het, anderer blijdschap te voelen als uw eigen blijdschap? Ik houd 't voor een onmetelijk geluk en een groot talent. Friedr. Hf.bbel. Een verstandig man is als een speldzijn hoofd staat hem in den weg om te ver te gaan. John Billings. Naar het Vaderhuis. I. ,.Ga weg van hier vreemdeling I wij kennen u niet-. Deze woorden werden door een vrouw ge sproken aan den oever van een rivier in Mid- den-Afrika. Met haar kruik op den schouder was zij al zingende uit haar hut naar de rivier gegaan om water te putten en terwijl zij zich bukt 0111 de kruik te vullen, hoort zij op eens een zacht gekerm, dat uit een klein bootje op stijgt, half verstopt tusschen het riet aan den oever Nieuwsgierig treedt zij naderbij en ziet daar in dat bootje een vreemdeling liggen, een zwarte als zij, zwak, vermagerd, doodelijk krank, naar het scheen. „Heb medelijden-.spreekt de zieke, met zwakke stem. „heb medelijden, ik ben krank, ik lijd veel Maar onverschillig en met de hardvochtigheid het heidendom zoo vaak eigen, antwoordt de vrouw„ga weg, vreemdeling, wij kennen u niet", en keert, na haar kruik gevuld te hebben, vroolijk zingende naar het dorp terug. Arme vreemdeling, arme Azo Manduma I Wat heeft hij al veel doorgemaakt in zijn korte leven 1 Wat al avonturen, wat al ongelukken, wat al schoone droomen, ten halve verwerke lijkt en dan op eens weer wreed verstoord Daar, in zijn bootje nederliggende, denkt hij met weemoed terug aan zijn ouden vader Manduma. aan het dorp waar hij geboren werd en zijn jeugd doorbracht ach, hoe ver is het verwijderddiep, zeer diep in het woud verscholen. Hij ziet zichzelf weer als kleinen jongen, met zijn vader op de jacht gaande en naar diens verhalen luisterende Hij herinnert zich de hut, van zijn vader, door niet meer dan één enkele vrouw, zijn moeder, bewoond, want Manduma was arm. En dan weer ziet hij zich als jongeling, mede in den strijd trekkende, wanneer zijn stam tegen een anderen vijandigen stam ten oorlog toog helaas, die strooptochten hadden hem niet veel buit opgeleverd. Hij denkt er aan hoe zijn armoede hem zwaar drukte en hoe hij vaak zich met bezorgdheid de vraag stelde„van waar zal ik het noodige goed krijgen om een vrouw te koopen Van naam kende hij het groote opperhoofd Bilan, die vijf en twintig vrouwen had welk een rijkdomen tot wien vele jonge mannen toestroomden om als aangenomen zonen van zulk een machtig opperhoofd onder hem te strijden en ook een vrouw of, kon het zijn, meer vrouwen machtig te worden. En toen was de gedachte bij hem opgekomen: „Als ik ook eens naar Bilan gingZoo gezegd, zoo gedaan. Zonder zich om zijn ouden vader te bekom meren, dien hij achterliet, was hij in stilte, des nachts weggeslopen om zich naar het dorp van het groote opperhoofd Bilan te begeven. Bilan had hem vriendelijk ontvangen en tot hem gezegd: „ge zijt mijn zoon!" Hij had hem een van zijn vele vrouwen ten geschenke ge geven en Azo Manduma heette van nu voortaan Azo Bilan. Nu was hij gelukkig. Met Bilan toog hij ten strijde, doodde menigen vijand, roofde vrouwen en kinderen, verbrandde dorpen en keerde menigmaal, met rijken buit beladen, van zijn strooptochten terug. Bilan stelde den moe digen, listigen en wakkeren jongen krijgsman zeer op prijs. Herhaalde malen reeds had Azo ten gunste van Bilan in de volksvergaderingen het woord gevoerd, en zijn redenaarsgaven waren door allen geprezen. Dikwijls was het gebeurd dat, terwijl hij sprak en de vergadering ademloos aan zijn lippen hing. de vrouwen van Bilan, de opperhoofden, ja Bilan zelf hun armen om zijn hals hadden geslagen en hem de meest vleiende woorden hadden toegevoegd, gelijk men bij gevierde redenaars placht te doen. Azo werd een geërd en machtig man, de meest geliefde zoon van Bilan. ja, gelijk algemeen gezegd werd, zijn toekomstige erfgenaam. Reeds hnd Bilan hem een tweede, ja een derde vrouw gegeven. Wat was Azo trotsch en gelukkig 1 En al dien tijd klaagde, eenzaam en droef verlaten, de oude Manduma in zijn ledige hut en beweende den zoon, die zijn vader had vergeten. Wordt vervolgd.) M. F. v. L.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1915 | | pagina 2