brood" moet 'sZondags OUD brood zijn! „Ons dagelijksch Voor eiken dag. Mededeelingen. FEUILLETON. bidden dat Hij den geneesheer wijsheid geve, de aangewende middelen zegene en den kranke herstelle. Zij bidden niet en danken dus ook niet, wanneer God den kranke genadig lijk, zelfs zonder dat Hij er om gebeden werd, heeft op gericht. Ach, dat wij, christenen, het toch nooit vergeten De Heer is de Heer ook van ons lichaam, en Hij die den kranke op het ziekbed nederlegt, kan ook den kranke ge nezen. Maar Hij wil gezocht worden. Van Hem is de hulp, van Hem is de genezing. Hij opent en niemand sluit, Hij sluit en niemand opent. Zoo de Heer het huis niet bouwt, tevergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daaraan en met hetzelfde recht mogen wij zeggen zoo de Heer den kranke niet geneest, te vergeefs raadpleegt hij de kundigste genees- heeren. Naast den dank aan den geneesheer, die een middel in Gods hand was, komt allereerst en allermeest de dank van den herstelden kranke God den Heer toe. Christen, vergeet het niet Daarbij komt nog iets dat de kranke en die hem of haar liefhebben, in het oog moeten houden de Heer moet in dagen van krankheid nog om een ander en hooger doel gezocht worden, dan alleen om genezing des lichaams te verkrijgen. Hoe vaak doet de predikant, die een kranke bezoekt, deze ervaring op, dat de zieke aan geen andere bede behoefte heeft, om geen andere bede denkt, dan die waarbij genezing gevraagd wordt. En toch kan het zijn, ja wij kunnen wel zeggen, is het altijd of bijna altijd het geval, dat de Heer in dagen van krankheid nog gansch andere beden uit het hart en van de lippen van den zieke verwacht beden om vergeving, om zelfkennis, om berouw, om vernieuwing, geduld, geloof, heiligmaking, volharding. God heeft in dagen van krankheid den zieke veel te leeren, dat in gezonde dagen niet zoo gemakkelijk geleerd kan worden. Met dit doel voor oogen, om die lessen te leeren, moet de Heer worden gezocht. De aardsche geneesheer komt slechts voor het lichaam de zieke heeft met den grooten geneesheer voor ziel en lichaam beide te doen. Zalig, zoo die Geneesheer gezocht en zijn raad wordt in gewonnen en gevolgd de kranke zal behouden worden en het leven, het eeuwige leven vinden, ook al moet hij gaan door de donkere doodsvallei. M. F. V. L. Verzameld door C. B. Verzet u niet tegen mij, want ik ben de beste gids voor vele levens en de besten hebben in mijn school het ware leven geleerd. Mijn naam is Smart, en ik heb recht op ieder uwer. Laat mijn bezit u dan ten zegen zijn. Wallis. Gezegend is hij, die zijn levenswerk gevonden heeft; laat hem geen anderen zegen meer vragen. Carlyle. Verleer het hooren niet door het spreken, het doen niet door het redeneeren, het gevoelen niet door het te over prikkelen of 11a te bootsen. Lavater. God moet in onze taal, niet in die van Kanaan, van Griekenland of van Rome verkondigd worden. Wanneer er een ievend God is, dan moet er ook een levende verkon diging van Hem in de gemeente zijn. Naumann. Het loon van een goede daad is, dat zij ons tot een ander goed werk leidt; de straf van een booze daad is, dat zij ons voortstuwt op den verkeerden weg. Talmud. Die van zijn ik een afgod maakt, houdt wel zijn ik (vreeselijk bezit), maar heeft geen God (vreeselijk gemis). N. N. Eer gij uwe vrienden telt weeg ze, en zoo ze ook allen te licht worden bevonden, heb dan genoeg aan dien Eénige, die voor u gestorven is en opgewekt, en die aan de rechter hand Gods gezeten, daar uwe belangen behartigt Luther. Zandvoort Het Avondmaal wordt Zondag, 16 Januari, gevierd. Bij den Heer Bakels, Kerkstraat, zijn zéér goed geslaagde foto's, op briefkaarten afgedrukt, van het intérieur onzer versierde Kerk verkrijgbaar. Ik kende hem niet. De arme schoenmaker Martinus had reeds geruimen tijd met grooten ernst gebeden, dat hij eens het aangezicht mocht aanschouwen van zijn Heiland, dien hij zoozeer liefhad. Eens op een nacht droomde hij, dat de Heer Jezus den volgenden dag tot hem wilde komen. Verheugd over dien droom stond Martinus den volgenden morgen vroeg op, zette zich opzijn drievoet en begon te werken. Hij schoof zijn stoel dicht bij 't venster om de voeten van de voorbijgangers te kunnen zienhij bewoonde namelijk een kelderwoning, waarvan de vensters maar even boven de straat waren. En onder de blijde verwachting die zijn hart vervulde, ging de arbeid ras van de hand, terwijl hij gedurig bij zichzelf herhaalde: Heden komt de Heere Jezus mij bezoeken. Toen hij een paar uren gewerkt had, werd hij hongerig, en zette zich aan zijn ontbijt. Daarbij viel zijn blik op een paar vermoeide voeten, die met inspanning zich voortsleepten voorbij zijn venster. Door medelijden aange grepen, haastte hij zich de straat op, en zag een vrouw met een kind op den arm, die ver moeid en wankelend voortstrompelde. Hij wenkte haar tot zich, gaf haar het overschot van zijn ontbijt, en haalde voor het kind een beker melk. Verkwikt en versterkt gingen ze straks heen, en Martinus btgon weer aan den arbeid steeds uitziende of de Heere Jezus ook kwam. 't Was middag geworden, en Martinus, de schoenmaker hield pauze om zijn middagmaal te nemen. Daar zag hij een paar voeten zóó dicht langs zijn venster voortstrompelen, dat naar alle waarschijnlijkheid de eigenaar zich onder 't voortgaan steunde tegen den muur van het huis. Martinus snelde de keldertrap op om te zien. Daar zag hij een ouden man, die van vermoeienis en ontbering bijna ineenzakte. Groot medelijden greep den schoenmaker aan met krachtige hand ging hij den ouden man ondersteunen, voerde hem behoedzaam de trap af naar zijn kelder woning, en deelde met hem zijn middagmaal. Do krachten van den oude kwamen terug door de warme spijs en de goede rust; hij voelde zich in staat verder te gaan. Martinus wees allen dank af, en begon weer te werken. Doch hij werkte niet meer zoo hard als in den voormiddag, want steeds moest hij er aan den ken, dat de halve dag reeds voorbij was, en zijn Heiland was nog altijd niet gekomen. Eindelijk werd het avond, en teleurgesteld zette hij zich aan zijn avondmaaltijd. Weer zag hij voeten op de straat, maar ditmaal gingen ze haastig voor- en achteruit, en toen hij het hoofd uit het venster stak, bemerkte hij een oude fruitvrouw in heftigen strijd met een straatjongen. „Hij heeft mijn appelen gestolen riep zij. Wat zou Martinus doen? Riep zijn Heiland hem. tusschenbeide te komen? Martinus ging de straat op, en kwam tusschen beide. Hij was overtuigd, dat hij hier iets goeds zou kunnen verrichten. Met vriendelijke woorden trachtte hij de verbolgen koopvrouw tot bedaren te brengen, wat hem ook 11a eenigen tijd gelukte. Maar toen bedacht hij, dat de jongen misschien door honger gedreven zou zijn tot den diefstal, en dat de arme fruitvrouw ook dikwijls niet veel verdiende, en hij noodigde ze beiden uit om mee te gaan naar zijn onderaardsche woning, waar hij ernstig en vriendelijk met hen sprak, en hen uitnoodigde zijn eenvoudig avondmaal te deelen Hoe beschaamd waren beiden Ten slotte begaf Martinus zich ter ruste, bedroefd, dat hij den Heere Jezus niet gezien had. zoo als hem toch in zijn droom beloofd was. Toen sliep hij weldra in en zie hij droomde weer. Eerst zag hij die vermoeide vrouw met haar kind op den armzij zag hem vriendelijk aan en vroeg: „Martinus, kent gij mij niet?" Daarop kwam de oude man, en daarop de fruitvrouw en de arme jongen, en de een na den ander kwam vriendelijk bij den schoenmaker staan en vroeg: Martinus, kent gij mij niet?" Toen ging hem eensklaps een licht op, want hij begreep, dat hij in de armen en vermoeiden, die hij geholpen had, zijn Heiland had mogen aanschouwen. „Dat hebt gij Mij gedaan!" zegt Jezus. (Uit het Doet. Weekblad.) M. F. v. L.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1916 | | pagina 2