Zending. Allerlei. Suriname. II Van de geheele bevolking van Suriname, die op ongeveer 100.000 geschat wordt, telt de hoofdstad Paramaribo er 40.000. Deze is dan ook 't middelpunt van het zendingsleven en den zendingsarbeid in het land. Wij vinden er allereerst den „Bestuurder", van wien ont zaglijk veel geëischt wordt. Elke zendeling uit de stad en uit de distrikten wendt zich met zijn geldelijke zorgen tot hem. Hij moet al de begrootingen voor den arbeid in de geheele provincie nazien en beoordeelen. Om dit laatste wederom goed te kunnen doen, zou hij eigenlijk wel het geheele jaar op reis moeten wezen. Hij moet te allen tijde voor allen klaar zijn en kan het toch slechts weinigen naar den zin maken, want altijd moet er spaarzaam met de geld middelen worden omgegaan en hoog noodige zaken moeten vaak uit gebrek aan fondsen worden uitgesteld of nagelaten. Onder zijn toezicht staat ook het schoolwezen, hij is secretaris penningmeester van den arbeid onder de melaatschen, hij zorgt voor de inwendige zending, voor die onder de Boschnegers in het binnen land, de Javanen en de Britsch-Indiërs. Van deze laatsten wonen er 20.000 zeer verspreidonder hen arbeiden twee zendelingen, veel te weinig voor zulk een groot aantal. Gelukkig is de tegenwoordige Bestuurder een blijmoedig man, die ondanks de moeilijkheden, de toekomst helder inziet en de zonzijde der zending kent. Een belangrijk man naast den Bestuurder, is de Voorzitter, Broeder R. Voullaire, wien ook een zeer zware, veelomvattende taak is toe vertrouwd. Hij voert de ambtelijke briefwisseling met de zendelingen in de stad en op het land, evenals die met het Hoofdbestuur te Hernnhut. Hij is daarbij zijn eigen secretaris. Elk jaar moet hij al de posten in de geheele provincie bezoeken en dus voortdurend reizen. Tegenover de regeering is hij de verantwoordelijke persoon, evenals de zendingsconsul op Java. De bezetting der verschillende posten in de stad en in het binnenland kost hem heel wat hoofdbrekens. De Broedergemeente toch onderhoudt in Suriname 31 hoofd- en 25 bij- posten men telt er 27 geordende en 16 niet-geordende europeesche zendelingen, benevens 40 zendelingsvrouwen en 7 diakonessendan nog 8 geordende en 10 niet-geordende inlandsche leeraars, 52 evan gelisten, 160 helpers en 160 helpsters, allen uit de inlanders. Daarbij bedenke men dat het klimaat op den duur schadelijk is voor de ge zondheid der zendelingen en dat elk ziektegeval een ledige plaats veroorzaakt, die niet zoo dadelijk kan vervuld worden, vooral wanneer de uit Europa verwachte hulp uitblijft. De Broedergemeente heeft terecht begrepen dat het zendingswerk zooveel mogelijk ook aan bekeerde inlandsche krachten moest worden toevertrouwd, vandaar de oprichting van een theologische school, die reeds 8 geordende inlandsche leeraars, 10 evangelisten, 9 helpers, 5 hulpevangelisten en 4 andere hulpkrachten in den dienst der zending heeft afgeleverd. De tot nog toe opgedane ervaring geeft moed voor de toekomst. Door de inlanders is veel degelijke arbeid met groote trouw verricht. Ook voor de school heeft de Broeder gemeente van den aanvang af veel gedaan. Die het kind heeft, heeft de toekomst. Zelfs de heidensche Boschnegers, die tegenover het Christendom vijandig staan, hebben dit gevoeld, want zij weigeren het aanbod om in hun dorpen scholen op te richten, zeggende: „wij willen niet, want de school is de drempel, waarover men ons in de kerk wil brengen". Tegenwoordig telt de Broedergemeente in Suriname 32 scholen, door 3088 kinderen bezocht, waarvan 2946 van christenouders en 142 uit heidensche gezinnen. De leider van het schoolwezen heeft 115 inlandsche onderwijzers en onderwijzeressen onder zijn toezicht. Voor jonge inlanders, die lust en aanleg hebben voor het onderwijzersambt, heeft deze broeder in zijn huis een in ternaat gevestigd, waar zij gedurende hun leertijd dus dagelijks onder christelijken invloed verkeeren, en daarbij beschaving, fatsoen en de waarde van het huiselijk leven leeren kennen. De wensch naar europeesche leerkrachten is herhaaldelijk uitge sproken. Doch Nederlanders kunnen niet gemakkelijk besluiten naar Suriname te gaan. (Wordt vervolgd.) M. F. v. L. Verzameld door C. B. EEN WENSCH. De naastenliefde, leert het Pessimisme, Is in den grond slechts klinkklaar egoïsme; 't Kan zijn, maar gun mij dan den wensch als Christen Och waren allen maar zulke egoïsten 1 WET EN EVANGELIE. Eenen mensch, die onder het gebod staat, is het bevolen, heilig te zijnen hij kwelt zich ten doode toe. Eenen mensch, die onder de genade leeft, is het gegeven, heilig te zijnen hij verheugt zich daarover tot in de eeuwigheid. TER ZELFBEPROEVING. Spurgeon verhaalt, dat hij eensjfaanteekening had ge houden van die kranken, die aan den rand van het graf gekomen, het grootste berouw toonden en tot God baden om vergeving hunner zonden. Van de duizend, die herstelden waren er slechts drie geweest, die door veranderden levenswandel de oprecht heid van hun berouw en hun zondenbelijdenis hadden bewezen. KINDERLIJK. Op een zondagsschool werd eens, misschien wel zonder veel besef dat zoo'n vraag te diep ging, maar werd dan toch gevraagd „Wat verstaat men onder heiligheid Een arme jongen, maar uit een braaf gezin, antwoordde toen half bedeesd: „Ik geloof, juffrouw! dat het hetzelfde is als zindelijkheid van binnen". En zoo handelde eens een zendeling met eenige jonge negers over de zaligsprekingen in Matth. V. Aan het 5de vers gekomen, vroeg hij„Wie zijn toch wel de zacht moedige En het antwoord van een dier knapen was „Dat zijn zij, die vriendelijke antwoorden geven op ruwe vragen". ONVERANTWOORDELIJK. Wat wordt er veel gepraat, Wat wordt er veel geschreven, Wierd elk er door gebaat, Hoe anders ware elks leven. Helaas 1 zoo menigeen, 't Zij voor- of tegenstander, Ziet koeltjes om zich heen En denkt 't is voor een ander! ZWAARWICHTIGE POËZIE. Jan kocht een leverworst; de winkelier Borg 't lekker haksel in een blad bedrukt papier, Een dichtstuk was 't van wien, dat zwijg ik hier. „Kijk," zoo sprak Jan en tuurde op 't zwart en wit, „Dat 's nog eens poëzie, waarin wat zit\" MOTTO'S OVER GELD. Wie ijdel is heeft tot motto: „Win goud en draag het." Wie mild is heeft tot motto: „Win goud en waag het." Wie kwistig is heeft tot motto „Win goud en jaag het." Wie gierig is heeft tot motto „Win goud en spaar het." Wie woeker mint heeft tot motto „Win goud en leen het." Wie speler is heeft tot motto „Win goud en speel weer." Wie weldoend is heeft tot motto „Win goud en deel meer." TWEE NATUURKENNERS. Jan ging met Piet 't Museum kijken, Daar zagen ze geraamten, reuzenlijken, Van Mammouth, Mastodont, 't voorwereldlijk geslacht, Huishoog en vadems lang, elk heel een stoombootvracht. „Wat groot geluk," sprak Jan, „dat thans die dieren, Niet meer langs straat en in de slooten zwieren, Ze vraten alles op met huid en been, Ja ons meteen." „Zoo is 't" zei Piet, „maar toch ik wou wat geven Als me iemand zei, waar ze allen zijn gebleven Dat vat ik niet" „Och vriend, dat is toch duidelijk" sprak Piet, „Ze hebben eerst heel. heel 't aardrijk leeggevreten, En toen van raadloosheid malkandren opgegeten Vandaar ook, dat je hier niet dan geraamten ziet."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1916 | | pagina 4