2e Blad van „De Zondagsbode" van Zondag 5 Maart 1916
Voor eiken dag.
Mededeelingen.
Uit de Gemeente.
ruimschoots schadeloos voor de komende ontberingen Mr F. E.
Posthumus Meyjes heeft het zoo goed gezegd in zijn artikel over
mej. D.'s geschrift in „Onze Eeuw'' (15e jaarg. 1915). „Het vasten
is niet langer de barre ascese die het oorspronkelijk was, de vol
doening van een diep en met moeite bevochten verlangen om het
vleesch te kruisigen met zijne begeerlijkheden en der wereld af te
sterven, een pijnigende en geweldige oefening in zelfbeheersching
en zelfverloochening; het is geworden tot een louter uiterlijk ledig
begrip, een gewoonte die men gemakkelijk aanneemt, een „versterving''
die men zonder bezwaar zich getroost omdat zij van een ware ont
zegging van genot en genoegen niets meer heeft, en omdat er voor
de „ontberingen 'tegenwichtengevonden zijn die de zaak waarlijk zoo
moeilijk niet maken''.
Voorts is het vasten in de Roomsche kerk een goed en godewel-
gevallig, verdienstelijk werk, wat wél farizeeuwsch. maar niet Christe
lijk is. Het Godgevallig vasten is naar Jesaja 58 vs. 5-10. totaal iets
anders dan wat Rome daarvoor wil laten doorgaan.
Zegt mej D. dat de Protestant zich tegen het vasten verzet en dat
ongeestelijk noemt, dan is dat alléén juist, wanneer wij aan het
Roomsche vasten denken. Want dat heeft met waarachtige ascese
niets niemendal uit te staan.
Hot vasten, mits niet het Roomsche! kan. onder bepaalde
omstandigheden, een krachtig hulpmiddel zijn tot bevordering der
heiligmaking.
Het is een uitnemende gezondheidsmaatregel voor velen. En hiermede
bedoel ik niet alleen dat een mensch gewoonlijk veel te veel eet,
maar dit: onze voeding houdt nauw verband met ons zenuw- en
zieleleven. Niet alleen ondoelmatige maar ook te overvloedige voeding
heeft niet zelden zeer nadeelige invloeden op den psychischen mensch.
Allerlei moreele afwijkingen zijn bij een doorvoed iemand dikwijls
voornamelijk het gevolg van slechte spijsverteering. en bloedsomloop.
Door nu en dan eens streng te vasten zouden velen voor zichzelf
en voor anderen héél wat bruikbaarder en handelbaarder zijn dan ze
zijn door het vleesch zóó te verzorgen, als ze doen.
Daarbij kan het een voortreffelijke tuchtiging zijn, die iemand
zichzelf in bepaalde gevallen niet zal opleggen zonder heilzame uit
werking wanneer de bedoeling daarvan is zichzelf een rechtmatige
kastijding toe te dienen, als straf voor een of ander door hem bedreven
kwaad. Maar dan besta het vasten ook niet alleen in onthouding van
voedsel, maar evenzeer in beperking of ontzegging van allerlei be
hoeften en genot. En het zij geen middeltje om zoodoende zelf zijn
zonde te boeten en haar vergeving te verwerven maar de uiting van
verootmoediging en hartgrondig berouw voor God. P M.
Verzameld door C. B.
Een ieder, die het licht zoekt buiten de liefde, zoekt het
licht te midden van de duisternis. Hello.
Gelijk de aarde haar licht niet uit zichzelve ontwikkelt,
maar van de zon ontvangt, zoo krijgt ook het aardsche
leven zijn eigenlijke waarde en beteekenis alleen uit de
heinelsche lichtwendd. Parker
Wie in den triomf van den Zondag, waarmee de week
begint, volkomen zichzelf beheerscht. kan met gelijke zelf
beheersching het kruis op zich nemen, waarmee de week
misschien eindigt. Calvijn.
Er was een tijd, waarin ik om geluk smeekte voor mij
zelf, voor mijzelf alleen, maar de smart hield niet op mijn
schreden te vergezellen. Toen heb ik beproefd het om mij
te verspreidenen zie, de enge! der vreugde verhoorde
plotseling mijn gebed. Louise df. Croisilles.
God is veel meer geneigd den zondaar genade te be
wijzen dan de zondaar geneigd is genade van God te
ontvangen. Augustinus.
Wanneer ik niet geloofde aan een God, hoe zou ik
verder komen? Ik zou honderd dwaze dingen doen, on
ophoudelijk in de war raken, en de groote schare op de
straat naloopen. Nu ben ik rustig, wacht af wat God mij
zal opleggen, en weet dat Hij mij den last van eiken dag
helpt dragen. Kingsley.
Het goddelijke is altijd verlevendigend, nooit vervelend.
Lhotsky.
Burgerlijke Stand van Zandvoort.
25 Februari3 Maart 1916.
GetrouwdJ. H. Ezendam en R. L. Bourel.
A. Paap en A. H. Kuipers.
GeborenHermina Gerarda, dochter van L. van der Mije
en H. G. van der Zalm.
Martha Joanna, dochter van H. D. Vosse en
K. van Velzen.
OverledenE. G. Keuning, 15 mnd.
Burgerlijke Stand van Bloemendaal.
Geboren Magdalena Sophia, dochter van Th. van der
Mey en G. Meeuwenoord.
Simon, zoon van F. de Graaf en G. Jonkers.
Ondertrouwd J. H. Wijsman en A. A. Laan.
Getrouwd: P. J. de Zwart en A. G. C. Nieuweboer.
OverledenH. W. E. Lubken 89 j.
M. de Wolf 65 j.
J. Sliekes 61 j.
Bloemendaal.
Hoe Bloemendaal zingen leerde.
Zingen kan iedereen. Tenminste des Zondags, in de kerk.
Stem of geen stem iedereen zingt mee. En terecht. Want
we hebben daar geen zanguitvoering; wat trouwens ook
al weinig zegt, omdat er op zanguitvoeringen toch wel mee
zingen, tot wie Salomo niet zou zeggen als tot wie hij
bezingt in het Hooglied„Mijn duive, uw stem is zoet".
In de kerk, tijdens de godsdienstoefening zingen, heeft
ook andere bedoeling dan zanguitvoering. „Na het Woord",
zegt ds. H. H. Barger in „Ons Kerkboek" terecht, „na het
woord, dat God tot de gemeente spreekt, volgt in ons
Kerkboek het woord, dat de gemeente tot God spreekt, en
gelijk wij ons Hervormd geloof belijden, door den Bijbel
bij onze godsdienstoefeningen voor ons te hebben, zoo ook
door de liederen-bundels, die er op volgen en door de
gemeente gezongen worden". In ons gezang spreekt onze
belijdenis. In haar lied spreekt de gemeente tot God.
Dat is al reden genoeg om het zoo goed mogelijk te
doen. De wijze waarop, en de vorm waarin het gebeurt
zijn allesbehalve onverschillig. Men heeft dat zeer goed in
gezien, toen na de Hervorming, de gemeente weer mocht
meezingen, en daartoe haar eigen berijmde psalm- en
liederenbundels ontving. Maar het schijnt toch in ons vader
land, altijd een beetje sukkelen geweest te zijn met het
Kerkgezang. Van de oude, mooie wijzen schijnt men de
„plechtigheid" te hebben willen verhoogen, door elke
halve- en kwartnoot zorgvuldig uit te rekken tot een heele.
Hoe afdoende dat is, ter dooding van alle schoonheid, kan
ieder gemakkelijk vaststellen, door b.v, 't Wilhelmus eens
te zingen op die manier elke lettergreep één lijzig-gerekte,
vier tellen lange noot. Op die wijze heeft men de psalmen
en gezangen behandeld. En dat al vroeg. In 1663 reeds
waarschuwt Voetius: „Dat allen toch vooral de heele en halve
noten wel onderscheiden, want het bevordert de schoonheid
van het Kerkgezang". Aan die waarschuwing is niet al te
vlijtig gehoor gegeven. Het Kerkgezang was in den tijd na
Voetius' vermaning een marteling voor wie alle begrip
van schoonheid en stichting niet verloren hadden. Hoe het
ging, werd een eeuw na Voetius beschreven met deze
woorden: „De noten onnoodig rekken, in den mond te
draaijen, te kaauwen en door ettelijke verlagingen en ver
heffingen tusschen de tanden en het gehemelte slangsge-
wijze henen te slingeren en te dwarrelen, gelijk tot hiertoe