Vragenbus-
Zending
de meest algemeene, doch belachelijke gewoonte geweest was".
Of men ook te Bloemendaal zoo bij den Kerkzang noten
kauwde, en „tusschen de tanden en het gehemelte slangs-
gewijze" slingerde en dwarrelde, weet ik niet. Ik kan me
haast niet voorstellen, dat dit wél het geval zou geweest zijn.
Maar voor verbetering was het Kerkgezang ongetwijfeld
vatbaar. Dat blijkt duidelijk uit aanteekeningen, die ge
maakt zijn door Petrus Augustus de Genestet, Predikant
te Bloemendaal in het midden der 18e eeuw. Hij schrijft
o.a. dit: „Wijl in sommige Steden Eene Nieuwe Zangwijse
was ingevoerd, hebbe ik op den Eerste Paaschdag alhier,
zijnde den 7de April 1776. de Gereformeerde Regenten
Henderik Lis en Cornelis van der Hoeff nevens den Schout
dezer Plaatse verzogt om in onse Consistorie-Kamer te
verschijnen, alsmede aan alle de Leden van de Kerke-raad,
voorgesteld, ofte men diergelijke zangwijse als Elders, in
onse gemeente, waar onder vele Kenners en liefhebbers
der Edele Zangkunde gevonden werden, ook niet zou
kunnen tot stand brengen. Hunne Achtbaarheden en Eer
waardigheden keurden mijn voorstel goed, gelijk alles blijkt
uit de Resolutie en bekendmaking, welke ik des anderen
daags, sijnde twede Paaschdag van den Predikstoel de
Gemeente heb voorgelezen."
Dominé de Genestet had het jammerlijk-langzame zingen
niet meer kunnen aanhooren. En nu was de weg om daar
een einde aan te maken zeer eenvoudig. Hij stelde een
„Resolutie en bekendmaking" op. 't Was nog de goede
tijd, toen Burgemeester en Wethouders gaarne gekend
werden in de zaken der Kerkelijke gemeente, omdat zij er
belang in stelden. Dus na de preek op eersten Paaschdag
werd hun gevraagd om met den Kerkeraad ter consistorie
te komen. En zeker onder den indruk van 't weinig op
wekkende, weinig feestelijke van langzaam uitgejammerde
Opstandingszangen, hebben zij eenstemmig hun goed
keuring gehecht aan het voorstel van den predikant, om
de gemeente een beetje vlugger, opgewekter wijze van
zingen voor te schrijven. Voor te schrijven? Ja zeker.
Dominé de Genestet had de paperassen al in den zak,
waarin alles nauwkeurig bepaald was. Hoe moest er dan
voortaan gezongen worden?
Dat vertelt de „Resolutie en Bekendmaking door de Wel
Edele Agtbare Magistraat En Wel Eerwaarde kerke raad
van Tetterode, Aelbertsberg en de Vogelenzang op den
8 April 1776 van den Predikstoel voorgelezen".
Wordt voortgezet).
BI. J. A. v. L.
(Niet onderteekende vragen worden niet beantwoord.)
Vraag. Hoe kan Christus aan het kruis bidden:
„Mijn God, mijn God. waarom hebt gij mij verlaten?",
terwijl Christus toch gelijk is aan God?
Antwoord. Jezus Christus is waarachtig mer.sch ge
weest. Tegelijk was Hij méér dan een mensch. Nu eens
trad in Zijn leven het goddelijke en dan weer het menschelijke
op den voorgrond. Maar nergens is scheiding. Wat Hij
was, was Hij gelijktijdig. Deze erkenning vindt haar for
muleering in de benaming „Godmensch"Op beide deelen
van dit woord ligt gelijkelijk de nadruk. Uw voorstelling
dat Christus toch gelijk was aan den Vader is dan ook
niét juist. Volgens de Evangelieën was Jezus, ofschoon
boven al het geschapene verheven en al zijn Hem alle
dingen onderworpen, niét God in den volstrekten zin van
het woord. Hij was de Zoon van God, in alles van den
Vader afhankelijk. In het apostolisch getuigenis vinden wij
hetzelfde. Hij is méér dan al de schepselen maar niét
Gode-evengelijk. Een gelijkstelling van den Vader en den
Zoon is önschriftuurlijk.
Hoe wij ons nu de vereeniging van het goddelijke en
menschelijke in den Heer hebben voor te stellen, is niet
nader uit te leggen, omdat wij hier staan voor het önver-
gelijkbare.
Wat het 4de kruiswoord betreft, wie zegt dat |ezus gelijk
was aan God, komt tot de ónmogelijke conclusie dat God
door God verlaten was.
Anders is het met hen, die Christus' afhankelijkheid van
den Vader belijden. Ook zij kunnen hier niet alles verklaren,
maar verstaan dat het gevoel van verlatenheid voor den
Zoon, wiens leven in den Vader was, de gruwelijkste onder
vinding uit heel Zijn leven is geweest. Het was voor Hem
in den vollen zin des woords de dood.
Nogmaalswie Christus als „God-mensch" erkent, heeft
het mysterie niet ontsluierd, maar, het aanvaardende als
zoodanig, ontkomt hij toch aan de hopelooze moeilijkheden
waarin zij verward raken, die deze erkenning niet willen.
Was Christus alléén menschdan zijn Zijn goddelijke
aanspraken het bewijs dat Hij een lijder was aan groot
heidswaan en Zijn gemeente, die Hem aanbidt, maakt zich
schuldig aan afgoderij. Christendom is dan niet anders
dan heidendom.
Was Christus alléén God, den Vader gelijk, dan staat
Hij buiten organisch verband met de menschheid, als
vreemdeling buiten den kring van onzen nood en ellende.
Eerst als God-mensch is Hij de Immanuël. Wie dit ver
staat, laat het mysterie eerbiedig staan en knielt voor de
onbegrepen liefde in sprakelooze aanbidding neer. P. M.
Suriname.
VII
ln Ganzee werkte thans een inlandsche prediker, nadat vele blanke
zendelingen in dat koortsland de kiemen des doods hadden opgedaan.
Broeder Schelts was er nu zes jaren en had nog geen koorts gehad.
De heer Weiss en zijn vrienden echter moesten gedurende de weinige
dagen dat zij er verblijf hielden, dagelijks een half gram kinine
gebruiken!
Na het avondeten luidde de kerkklok; het was Dinsdagavond. Dan
heeft broeder Schelts bijbelverklaring van het Oude Testament.
Ganzee heeft een groote mooie kerk, die door de boschnegers ge
bouwd en geheel betaald is. Zij was dien avond vol, geen plaats
was onbezet
Wat zingen de Ganzeeërs mooi! De organist is ook een boschneger.
Zij zijn buitengewoon muzikaal. In dertien boschnegershutten vindt
men harmoniums en zij weten er zeer goed op te spelen Ook hebben
zij een bloeiende zangvereeniging. Op de school wordt ook zeer
veel aan muziek gedaan.
Aardig was het om de geheele kinderwereld ook in de kerk tegen
woordig te zien, zelfs de zuigelingen op moeders arm. En telkens,
wanneer een van de kleine knapen of meisjes, die op de voorste
banken zonder leuning zaten, door slaap overmand begon te knikke
bollen, kwam de dienstdoende zuster, een oude boschnegervrouw,
de goede engel van dat jonge volkje, heel voorzichtig naderbij, nam
den kleinen slaper op en legde Item of haar op de zijde van den
grond neder waar de zoete slaap werd voortgezet. Het duurde dan
ook niet lang of een heele rij slapertjes lag op den vloer. Zoo'n
kleine kostschoolslaapzaal in de kerk!
Ganzee is het mooiste en waarschijnlijk ook wel het grootste
boschnegerdorp in Suriname; het telt vijfhonderd inwoners. Het
christendom heeft hier groote veranderingen gebracht, zoowel in het
leven als in de begrippen der boschnegers. Toch is het goed dat de
zending begrepen heeft dat men de christen-boschnegers niet tot
nagemaakte Europeanen moeten maken, maar hen boschnegers moet
doen blijven.
Men gaat in Ganzee gekleed, of eigenlijk niet gekleed, evenals in
alle andere boschnegerdorpen. Ziet men hen aan den arbeid, dan
dragen mannen en vrouwen slechts de allernoodzakelijkste kleeding-
stukken. In de kerk echter zijn zij netjes gekleed.
Hun woningen zij ook boschnegerwoningen, maar zij zijn helder
en schoon. Verscheidene dier hutten zijn zelfs ware kunstwerken.
De Ganzeeërs toch zijn kunstenaars in het houtsnijden. In alle hei-
densche dorpen in den omtrek vindt men vuilheid, ziekte en ellende
in allerlei vormen, afgoderij en beeldendienst. In Ganzee echter ziet
en voelt men, waar men komt. dat men in een christendorp is.
Zedelooze drinkgelagen hebben hier niet plaats, afgodsaltaren vindt
men er niet en toovenaars evenmin Meer dan honderd kinderen be
zoeken de school.
Men moest die menschen, die altijd over die „gelukkige heidenen"
spreken, die men toch vooral niet met het christendom moet lastig
vallen, eens een paar dagen in een heidensch boschnegerdorp laten
doorbrengen, bijvoorbeeld in Reddi Dotti (roode vuilnis) dat de heer
Weiss een paar dagen later bezocht; ik denk dat zij ook liever te
Ganzee zouden wonen en het christendom voor de beschnegers nog
zoo verwerpelijk niet vinden 1
Ik wil den heer Weiss op zijn verdere tochten niet volgen Mij
dunkt wij hebben genoeg gehoord om ons eenigszins een denkbeeld
te kunnen vormen van Suriname, zijn bewoners en het gezegende
werk dat de Broedergemeente er nu reeds zoovele jaren gedaan heeft.
Wie er meer van wil weten, schaffe zich het boek van den heer
Weiss aan, waarvan ik den titel hier nog eens opschrijf„Vier maanden
in Suriname", uitgegeven door G F. Callenbach te Nijkerk. Hij
zal zich den koop niet beklagen. M. F. v. L.