Wie een goede week begeert, beginne de nieuwe week goed. DaarninZondags rust en Zondags-heiliging FEUILLETON. ROOMSCH OF PROTESTANT? Het Evangelie in Spanje. het niet laten bij het getuigenis dat Hij, die Zichzelven niet verlossen kon, anderen heeft verlost. Dat wij daarentegen met ons léven, ons verlost leven, Hem eeren óns, ook ons, heeft Hij verlost Mijn Lezer, alleen als gij dézen kruis-zegen van Golgotha medeneemt, zijt gij in het bezit van den eenigen troost, beide in leven en in sterven. De zaligheid hangt, zooals Luther gezegd heeft, aan het bezittelijk voornaamwoord. Onze Verlosserzoo dankt het verloste volk te zamen. Maar het begint nóch blijft bij koorgezang. Het begint altijd bij en het gaat gedurig opnieuw over in de belijdenis van den énkele: Mijn verlosser hangt aan het kruis! Mijn Heer en mijn God P. M. XI. De verdienstelijkheid der goede werken. De naam „goede werken" is door Rome in discrediet gebracht. Al gaan zij niet zoover als Amsdorf, die in 1559 de stelling ver dedigde dat „goede werken" schadelijk zijn voor de zaligheid (per- niciosa ad salutem), toch zijn er niet weinige Protestanten die van de noodzakelijkheid om „goede werken" te doen niet willen hooren. Die voorstelling klinkt in hun ooren zuiver-Roomsch. Alsof de H. Schrift den geloovige niet met zoovele woorden de verplichting om „goede werken" te doen, op het harte bindt! Ik verwijs hier alleen maar naar Jesaja 1 vs. 16, 17, Matth. 3 vs. 8, Mattheus 5 vs. 16, Efeze 2 vs. 10, Titus 3 vs. 8. Bovendien: uit de goede werken wordt de echtheid van het geloof gekend. Een goede boom brengt goede vruchten voort. Doet hij dat niet, dan is de boom niet goed. Het geloof zonder de werken is dood (jakobus 2 vs. 17, 26). Dat nochtans de naam „goede werken" in tal van Protestantsche ooren zulk een slechten klank heeft gekregen, is, gelijk ik boven zeide, Rome's schuld. Want de Roomsche Kerk leert niet alleen de noodzakelijkheid, maar de verdienstelijkheid, der „goede werken". De zondaar kan door zijn „goede werken" zich de eeuwige zaligheid verwerven. Mej. Dorper verdedigt deze leer in haar boekje (blz. 43 v.v.). Zij citeert daartoe tal van Bijbelteksten waarin sprake is van het loon dat iemand naar zijn werken ontvangt. En zóó is zij er van overtuigd, dat zij zich met recht op de Schrift beroept, dat zij alle bedenkingen het zwijgen oplegt door de verzekering „de Bijbel spreekt, en God zal toch zeker wel in alles het laatste woord hebben." Nu was ik reeds vroeger meermalen in de gelegenheid om aan te toonen dat Mej. D. er eigenaardige argumenten op na houdt. Zoo rechtvaardigt zij de voorbede voor de afgestorvenen uitsluitend door de aanhaling van het gebed van Augustinus voor zijn gestorven moeder. Iets dergelijks hebben wij nu ook hier. Zij grondt de ver dienstelijkheid der goede werken alleen op de loons-gedachte die wij aantreffen in het onderwijs van Jezus en Zijn Apostelen. De wijze les „qui bene distinguit, bene docet" (die goed onderscheidt, onderwijst goed) is echter geheel door haar in den wind geslagen. Anders had zij zich niet zóó door den klank van het woord „loon" van de wijs laten brengen. Bij het onderwerp, dat ons nu bezighoudt, dienen wij, om goed te onderscheiden, allereerst de vraag te beantwoorden: wat zijn „goede werken"? Natuurlijk bestaat er geen lijst daarvan, zoodat wij alleen maar hebben na te gaan of eenig werk daarop als een goed werk vermeld staat, ja dan neen. Alles hangt ook hier af van het beginsel, waaruit de daad voortvloeide. Niet dat iemand zijn geld wegschenkt aan de armen stempelt die daad tot een goed werk. De vraag is: wat bewoog hem daartoe welke drijfveer zat er achter Zoo is ook bidden en bijbellezen en kerkgaan niet op zich-zèlf genomen een goéd werk. Van belang is hier allereerst en allermeest de innerlijke gezindheid van den bidder, bijbellezer en kerkganger. Dit wordt evenwel door Rome ontkend. De hoogste waarde aan uiterlijke handelingen toekennende, vraagt zij niet: met welk hart hebt gij dit of dat gedaan Zij is volmaakt tevreden dat men het deed. De handeling op zich-zèlve is van waarde. Een of ander werk is als zoodanig goed of slecht. Daarbij onderscheidt Rome tusschen een alledaagsche en een hoogere mate van deugd, die niet van allen gevorderd kan worden maar dan ook, waar zij beoefend wordt, aanspraak kan maken op bijzondere belooning. Er zijn „praecepta evangelica" evangelische voorschriften, die ieder heeft na te komen. Maar er zijn ook „consilia evangelica evangelische raad gevingen, waartoe niemand verplicht is, maar die, worden zij opgevolgd, een hoogeren trap van zedelijke volmaaktheid en dus van hemelsche gelukzaligheid waarborgen. Daartoe behoort de onthouding (ook het coelibaatj, onbepaalde gehoorzaamheid en volstrekte armoede. Deze werken zijn niet alleen „goede werken", maar heeten „opera super- erogationis" overtollige goede werken (van „supererogare meer geven, dan men schuldig is). Om deze raadgevingen te nauw keuriger te kunnen opvolgen, riep Rome de instelling van het monnikendom of kloosterleven in het aanzijn. X. Vermakelijk en bedroevend tevens zijn de redeneeringen, waarmede de roomsche bladen de vervolging tegen Fernandez ingesteld trachtten te verdedigen en goed te praten. Zij beweerden, als trouwe discipelen van de jezuietische zede- leer, dat Fernandez gerust had mogen neder- knielen en uitwendig aan de hostie eer bewijzen, als hij in zijn hart maar zeide dat hij er niets van meende, alsof daarmede het geweten van een eerlijk christen vrede kon hebben. Hoe dwaas was het dan ook van die christenen der eerste eeuwen om halsstarrig te weigeren eenige korrels wierook voor het beeld van Jupiter of van den keizer te strooien en hoe onnoozel om zich liever voor de leeuwen te laten werpen dan zulk een onbeduidende daad te doen. Zij konden immers in hun hart zeggen dat zij er niets van meenden! En in plaats van hen als moedige martelaars te eeren doen wij beter hen als onnoozele halzen uit te lachen, die eerst een beetje wereldwijsheid bijdejezu- ieten hadden moeten opdoen. Uit zoodanige argumenten zien wij hoe waar het is wat ik menigmaal mijn vriend, den predikant Don Manuel Carrasco heb hooren beweren, dat het geweten en het oordeel van een volk dat langen tijd door de Jezuieten is opgevoed, vervalscht worden. Het einde van de zaak is geweest dat Fer nandez tot zes maanden gevangenisstraf is ver oordeeld, maar van den Koning gratie heeft ontvangen. Hij had toen echteral vier en een halve maand gevangen gezeten. Dat lijden is niet te vergeefs geweest. Door zijn moedige daad heeft hij de zaak der gewetensvrijheid in Spanje vooruit gebracht. Immers kort daarna verscheen een Koninklijk Besluit, waarin bepaald werd dat protestantsche soldaten, die bij hun indiensttreding den godsdienst tot welken zij behooren, hebben opgegeven, vrijgesteld zouden worden van het bijwonen van de mis. Toch zijn wij er nog niet: de roomsche kerk is ook in het leger machtig en elk vrijheidsbeginsel waardoor zij iets van die macht verliest, tracht zij natuurlijk zoo spoedig zij kan weer te ver nietigen. Gevallen van bemoeilijking van onze geloofsgenooten, die als soldaat in het spaansche leger dienen, komen dan ook nog nu en dan voor. Zoo werd Basilio Asensio in September van het vorige jaar om een dergelijk geval van „insubordinatie" als van Pablo Fernandez, ge vangen gezet. Ook hij had verzocht van het gedwongen bezoeken van de mis verschoond te mogen blijven en te kennen gegeven dat hij in elk geval niet zou knielen als de hostie op geheven werd. Ook hij werd gewaarschuwd voor de straf waaraan hij zich blootstelde, doch hij antwoordde op dit punt dat zijn geweten raakte niet te kunnen toegeven en ging toen mede naar de kerk. Daar bleef hij staan, terwijl de anderen knielden; in de kazerne terug gekeerd. werd hij terstond naar de gevangenis gebracht, waar hij negen dagen bleef. De Evangelische Alliantie schreef dadelijk aan den minister van oorlog om de invrijheid stelling van den soldaat te vragen en tevens te verzoeken dat in het vervolg diens gods dienstige gevoelens zouden worden geëerbiedigd. De minister antwoordde den president, den predikant Tornos te Madrid, dat hij inlichtingen zou inwinnen, en een weinig later, dat Asensio in vrijheid was gesteld. Van een proces, waarvan eerst sprake was, is niets gekomen. Dat de roomsche kerk of liever de Staat, door Rome aangehitst, met dergelijke dwang maatregelen niet slechts eenvoudige soldaten maar ook hooggeplaatste officieren durft ver volgen, blijkt uit de geschiedenis vanDonJuan Labrador Sanchez. Het was in April 1913, dat deze verdienstelijke protestantsche kolonel bij de artillerie der marine, tot president van een krijgsraad benoemd die den 28sten van die maand zou zitting houden, zich bij zijn chef vervoegde, zeggende dat hij gaarne die ver- eerende opdracht zou vervullen, maar niet zou kunnen deelnemen aan de zoogenaamde mis van den Heiligen Geest, die vóór de zitting zou worden gelezen en waarbij de officieren van den krijgsraad bij de spaansche marine bij het leger is die bepaling ai lang afgeschaft moeten tegenwoordig zijn om zich tot hun ge wichtig werk voor te bereiden. Mocht die weige ring een bezwaar zijn tegen zijn voorzitterschap van den krijgsraad, dan verzocht hij beleefd dat in zijn plaats een andere president werd gekozen. Van zijn verzoek werd wel nota genomen, maar een ander voorzitter werd niet benoemd en de zitting van den krijgsraad werd door een anderen officier gepresideerd, daar kolonel Labrador beslist bleef weigeren de mis van den Heiligen Geest bij te wonen. Hij werd toen gevangen gezet en wel spoedig daarop weder vrij gelaten doch in staat van beschuldiging gesteld, daar hij geweigerd had een hem ge geven bevel op te volgen. (Wordt vervolgd.) M. F. v. L.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1916 | | pagina 2