Indien Christus niét opgewekt is, zoo is ook
de instelling van den Zondag niét te verklaren.
FEUILLETON.
Voor eiken dag
Totdat op den eersten dag der week als een fluistering,
als een siddering gaat door Jeruzalemtotdat op dien dag
eerst met vreeze vernomen, dan als ij del geklap" aange
hoord, eindelijk als jubel juicht de boodschap „de Heer is
opgestaan, Jezus leeft".
Dat maakt alles anders. Nu zijn er de levenden en de
dooden. Maar nu is het wonder mogelijk, dat men den
Levende zoekt bij de dooden. En het nog grooter wonder
zekerheid, dat de doode is geworden de Levende. Christus,
die stierf, is Christus die leeft. Christus die den dood on
derging, is Christus, die den dood overwon. Zoodat ge nü,
als ge den Levende zoekt, niet moet zoeken bij de dooden.
Want het leven van den Levende was zóó sterk, dat de
dood hem niet houden kon. Dat leven is zóó sterk, dat Hij
van de overvloed van Zijn leven meedeelt aan anderen.
Van de volheid van Zijn leven draagt Hij over in de.
armelijkheid van het leven van anderen. Wij ervaren in
ons naast het doodsbeginsel dat ons sloopt, het levens
beginsel dat groeit. Wij weten in ons naast het afbreken
het opbouwenhet opgebouwd worden van den mensch,
die niet sterven kan. Omdat Jezus leeft, en ons deel geeft
aan Zijn leven. Zoodat wij zuchten, bezwaard zijnde
en ziet, wij roemen. Wij gaan met gebogen hoofd en
wij hebben goeden moed. Wij schreien en wij worden
getroost. Als de vrouwen bij Jezus graf zijn wij zeer be
vreesd en ziet, de blijdschap slaat haar vleugelen uit.
Wij sterven en ziet wij leven. Ja, de dood werkt in
ons. En het leven.
Dit alles heeft ééne voorwaarde, 't Is deze, dat gij den
Levende zoektd.i. Christus, die leeft. Zoekt ge den Le
vende? Is 't u er om te doen, om Hem te vinden? Denk
dan eens aan de vrouwen die Hem zochten, toen Hij ge
storven en begraven was, en aan Zijn discipelen, die Hem
niet missen konden. Als Petrus op Pinksteren aan zijn volk
het evangelie brengt van Jezus den Nazarener, spreekt hij
natuurlijk ook van de opstanding van Christus. Van die
opstanding zegt hij dit merkwaardige woord: „het was niet
mogelijk, dat Jezus door den dood zou gehouden worden"
Wie God kent als de levende God, weet hoe heerlijk waar
dat woord van Petrus is. God en de dood, zegt Vinet
ergens, zijn de twee polen, waarom het zedelijk leven zich
beweegt. Hier de dood, die door zijn vreeze den mensch
levenslang dienstbaar maakt. Daar God, die ons vrijmaakt
van de vrees, door ons te verbinden aan zich. Wie is nu
sterker Schijnbaar de dood. Maar in werkelijkheid God. Wie
Christus kent, weet het. Zijn woord en persoon, zijn wan
del en werk alles wijst het uit. Wat de discipelen zoeken
is „de levende bij de dooden". Wat de discipelen vinden
is de Levende, dien de dood niet kon houden.
Wie zoekt als zij, vindt Hem niet bij de dooden. Maar
hij vindt den Levende. Want voor wie Hem zoekt, wordt
de opstanding meer dan feit uit het verleden. Zij wordt
levende weikelijkheid. Voor wie Hem zoekt, wordt de op
standing meer dan historie. Zij wordt overwinning.
Overwinning? Ik begrijp uw vraag. Want ge ziet den
Paaschdag rijzen over zooveel tegendeel van overwinning.
Verslagen harten. Gebogenen door zorg en rouw en
schuldbesef in menigte. Overwinning? Ik heb alleen het
antwoord van den Paaschbode„wat zoekt gij den
Levende bij de dooden Ga met al die dingen waar de
dood zijn heerschersmacht in toont, tot den Levende. Vraag
Hem, of Hij met de kracht Zijner opstanding ook ons wil
aanraken of Hij al wat Paaschfeest voor U maakt tot
schrillen klank of mooien droom, wil omluisteren met Zijn
licht. Dan daagt de morgen. Al vragende met uw geheele
hart, al zoekende den Levende, komt Hij nader tot u.
Dat is genezing Zoodat wanneer de Verdeeler der menschen
ons overbrengt van de levenden naar de dooden, wij weten
te behooren tot de levenden. Omdat Christus leeft. En ons
heeft levend gemaakt in Hem, met leven dat onaantastbaar is.
BI.
J. A. v. L.
Verzameld door C. B.
Uit I Corinthe XV.
Indien tui Christus gepredikt wordt dat Hij uit de dooden
opgewekt is. hoe zeggen sommigen onder u dat er geen
opstanding der dooden is?
Indien er geen opstanding der dooden is, zoo is Christus
ook niet opgewekt.
Indien Christus niet opgewekt is, zoo is dan onze predi
king ijdel en ijdel is ook uw geloof.
Indien Christus niet opgewekt is, zoo worden wij ook
bevonden valsche getuigen Gods, want wij hebben van
God getuigd dat Hij Christus opgewekt heeft.
Het Paaschfeest.
I.
Het Paaschfeest is van de vroegste tijden af
in de christelijke kerk in hooge eere gehouden.
Gregorius van Nazianze (gest. 390) noemt het
den koning der feesten en verklaart dat het al de
andere zoo ve: overtreft, als de zon de andere
hemellichamen.
Sommige oude schrijvers noemen den Paasch-
zondag „Dominica Gaudii", den vreugdedag
des Heeren of den Zondag der vreugde, en ten
teeken van blijdschap hadden de christenkeizers
van Rome de gewoonte op dezen dag de ge
vangenen in vrijheid te stellen, met uitzondering
van diegenen die groote misdaden hadden be
dreven. Bijzondere personen gaven ook dikwijls
bewijzen van hun vroolijke stemming op dit
feest, door hun slaven vrij te maken. Maar het
feest bepaalde zich niet alleen tot Paaschzondag;
de christenen waren gewoon de geheele week
feest te vieren en eiken dag godsdienstige
samenkomsten te houden om te bidden, te
prediken en het avondmaal te gebruiken. Nog
meer, het oude christelijke Pascha omvatte de
week vóór Paaschzondag, zoowel als de vol
gende week; de eerste werd het Pascha van
het kruis, de tweede die van de opstanding
genoemd. De christenen kenmerkten dezen tijd
ook door bijzondere milddadigheid jegens de
armen, terwijl men de bedienden zooveel moge
lijk de geheele week liet rusten. De doop
werd gewoonlijk met Paschen zoowel als op
de andere jaarlijksche feesten toegediend. De
Paaschavond werd in de oude christelijke kerk
gevierd door een plechtig waken en het dragen
van brandende toortsen in de kerken en wonin
gen, waardoor men het binnendringen van het
licht van de Zon der Gerechtigheid wilde
voorstellen. Ook de Zondag na Paschen, die
het Paaschfeest besloot, werd gewoonlijk met
groote plechtigheid gevierd, want op dezen dag
legden de nieuwgedoopten hun witte kleederen
af en brachten die in de bewaarplaats der kerk.
Daarom droeg die dag den naam van „Domi
nica in albis", de dag des Heeren in witte
kleederen.
Zelfs in de eerste tijden ging aan het Paasch
feest een tijd van vasten vooraf, die veertig
uren duurde, naar den tijd dien de Heiland in
het graf lag. In den beginne was het vasten
geheel vrijwillig, maar ten laatste werd het een
noodzakelijke en voorgeschreven plicht, niet
slechts voor boetelingen en catechumenen, maar
voor alle geloovigen, om dit vasten tot hun eigen
geestelijke verbetering te houden, in de vijfde
en zesde eeuw werd het vasten tot zes en
dertig en later tot veertig dagen verlengd. Het
vasten begon met Aschwoensdag en eindigde
op den Zaterdag vóór Paschen, die met groote
plechtigheid werd gevierd en de „Groote
Sabbath" werd genoemd. De zeven dagen vóór
Paschen, te beginnen met Palmzondag, werden
als feestdagen beschouwd, maar de vijfde,
zesde en zevende dag in het bijzonder werden
boven de andere dagen van deze week als
heilig aangemerkt. De week werd de Groote
Lijdensweek genoemd. De vijfde dag was Witte
Donderdag, de zesde Goede Vrijdag, en de
zevende, gelijk wij zagen, Groote Sabbath, die
als een strenge vastendag werd gehouden.
Gedurende den nacht werd er godsdienstoefe
ning gehouden tot het kraaien van den haan,
op welken tijd men veronderstelde dat de Heer
uit zijn graf was opgestaan.
Zoodra dit oogenblik was aangebroken, werd
plotseling te midden van de stilte van den
middernachtdienst, de vroolijke kreet aange
heven: „de Heer is opgestaan! de Heer is opge
staan! de Heer is waarlijk opgestaan!"
(Wordt vervolgd.) M. F. v. L.