Allerlei. bruikelijk is, kwamen de nieuwe leden achter den Predikant de kerk binnen, terwijl de Kerkeraad den stoet sloot, onder het staande gezongen lied der gemeente: Psalm 134 vs. 2 en 3. Na de zegenbede werd gelezen I Corinthe 9 vs. 24—27, waarop het voorgebed volgde, waarin de Predikant ook de ouders en aanwezige bloedverwanten en vrienden der nieuwe belijders herdacht. Toen werd Gezang 221 vs. 2 en 4 op gegeven en was het oogenblik gekomen dat de prediking een aanvang nam. Ds. P. M. leidde onze gedachten in zijn voorafspraak in de richting van den gekozen tekst: Hebreen 12 vs. 1 en 2. Het beeld van de loopbaan, waarmede in den tekst liet leven des geloofs wordt vergeleken, is ontleend aan de Grieksche kampspelen in het stadion te Olympia. Daar maten zich de getrainde kampioen met elkaar in het wor stelen en discus-werpen, in wed-rcn en wed-loop. De eerst aankomende snel-looper ontving bijzondere eerbewijzen, terwijl zijn mede overwinnaars, die ook den eindpaal be reikten, plaats namen onder de toeschouwers in het amphi theater om daar den wedstrijd te volgen. Ook het geloofs-leven is een ons vóórgestelde baan. Geen kronkelpad, geen dool-weg, geen dood-weg, maar een heir-baan, waarvan God, de Scheidsrechter, de lengte heeft vastgesteld en de hindernissen beschikte, terwijl zijn hand de kroon der rechtvaardigheid gereed houdt voor allen die den loop trouw voleindigen. Die voorgestelde baan is een loop-baan, geen glij-baan. Er is geen krukkend en sukkelend christendom. De kinderen des Koninklijks zijn geen kinderen die rijden in een kinderwagen en geen zwak kelingen die zich in een rolstoel laten voortduwen en geen afgeleefden die voortstrompelen, leunend op een stokje. Christenen zijn kampioenen kinderen Gods staan op eigen beenen, kunnen alléén loopen, hard loopen. Zij loopen en vorderen op den weg. Want het geloof is geen stilstaand moerashet is beweging. Geen achterwaartsche kreeften gang, maar een vóórwaartsche helden-marsch. De zaligheid komt al nader. Maar dat is alleen het geval, als de loopbaan met lijdzaamheid, d.i. met volharding, wordt geloopen. Er zijn er die met geestdrift beginnen en eindigen met onver schilligheid. Hun energie is gauw verbruikt, de olie in de lamp opgeteerd. Zij doen aan den Jordaan-stroom denken, die ont-springt op den hemelhoogen Libanon om uit te loopen in de lage Doode-Zee. Zij bidden niet meer, komen niet ten Avondmaal, laten den Bijbel voor wat hi] is. Ze loopen niet meer, maar wandelen, misschien wel in den raad der goddeloozen, om te gaan staan op den weg dei- zondaren en zich eindelijk thuis te voelen in het gestoelte der spotters. Loopen, is de boodschap. Loopen, wat iemand loopen kan. Dóór-loopen, als een sneltrein door, door, door. Dien kant op-loopen, waar de weg uit-loopt in de heerlijkheid Gods. Maar hoè tot die volharding te geraken De schrijver van den Hebrëerbrief spreekt van „zoo groot een wolk van getuigen, rondom ons liggende". En hij bedoelt: herinner U dat tal van oogen vol belangstelling uw wed-loop volgen. In het amphitheater, waarin wij kampen, strekken zich de onafzienbare rijen van toeschouwers, als een Jacobs-ladder, uit van de aarde tot den hemel toe. En op de hoogste rijen zetelenpatriarchen en profeten, apostelen en marte laren, reformatoren en geloofshelden, die, de kroon des levens dragende, den goeden strijd streden en nu zijn verheerlijkt. Deze gedachte moet ons prikkelen tot volhouden. De geloovigen zijn „een schouwspel den Engelen en den menschen" (I Cor. 4 vs. 9). Het is goed dat de herinnering aan het feit dat de wereld ons controleert, ons aanwakkert om onze roeping te vervullen. Maar laat daartoe ons vooral de zekerheid opwekken dat Gods heiligen ons gadeslaan. Zij zijn getuigen van onzen strijd tot onze bemoediging, want ook zij hebben dien gestreden én hebben overwonnen. Hun aanwezigheid predikt: wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden Nieuwe leden, wilt ook gij volharden, niet in eigen kracht, maar door Gods genade? Staat dan op en legt uwe belofte af voor God en zóó groot een wolk van getuigen, rondom U liggende. (Hier volgde de beantwoording der belijdenisvragen waarop de Predikant als zegenbede ITimotheus 6 vs. 12-16, volgen liet en allen samen, staande, zóngen: Gezang 182 vs. 3). Ja, „wijk al wat mij boeit aan 't stof". En daarom legt af allen last en de zonde, die ons lichtelijk omringt! Een hard looper heeft, de arena intredende, alles af-gelegd wat hem zijn loop zou kunnen belemmeren. Hij ziet ook niet naar den weg, dien hij gaat. Eén passie doet hem voortsnellen de kroon 1 Zoo moeten ook wij allen last afleggen. En „lastig" kan ook het, op zichzelf beschouwd, onschuldige en geoorloofde zijn. Het is „lastig" als het hem be-last. Er zijn er die vragen of een Christen naar de comedie mag en dansen en omgaan met andersdenkenden Alsof een Christen zich had te richten naar een stel ver-boden. Een Christen mag alles wat hij kan. Alles is het uwe, zegt Paulus. Niets is hem verboden, dan wat zich-zelf verbiedt omdat hij van Christus is. Al wat ballast is moet worden afgelegd. En ballast kunnen allerlei nietigheden en kleinzielige dingen zijn. Ook allerlei bezigheden en ont-spanningen. Want sport is goed en nuttig. Maar ze kan ook een looden last worden die de ziel vasthoudt, zoodat zij haar loop niet kan vol brengen. Dringend-noodig is: concentratie op één punt: de kroon Ook de zonde, die ons lichtelijk omringt, moet worden af-gelegd. In de loopbaan wemelt het van tegen-partijders, die ons willen verhinderen het doelwit te bereiken. Overal zijn vijanden. Maar de gevaarlijkste loopt in ons hart mede. Daarom loopen wij gedurig onszelf in den weg en onderste boven. Eerst moet dat eigen-ik worden af-gelegd. Zooals we een oud, versleten kleed, een af-leggertje, behandelen. En aangedaan moet worden de nieuwe mensch, die alles schade acht cm de uitnemendheid der kennis van Jezus Christus. En in Hèm is de eind-overwinning ons verzekerd. Daarom niet alleen gedacht aan de wolke van getuigen rondom ons, maar bovenal gezien op den Oversten Leidsman en vol einder des geloofsHij heeft, met het cog op de vreugde die hem wachtte, het kruis verdragen en de schande veracht. Hij heeft vol-hard. En de Hoogepriester onzer belijdenis is onze Koning. Nu is de Middelaar gezeten aan de rechterhand des troons van God. Hem zien, isgerust zijn. vrede hebben ook met óns kruis en met de schande, waarmede de wereld ons over dekt. Ook met óns gaat het: door lijden tot heerlijkheid. Hem zien is het niet op-geven, maar op-varen met vleuge len als de arenden, loopen en niet moede, wandelen en niet mat worden. Hem zien ismet vaste schreden den weg der zaligheid betreden. Ons bewaard en beschermd weten getroost zijn. Houdt hem dan in het oog! Wie steeds geloovig op Hem ziet, mag het niet laten bij den positiefwij zullen over winnen. Hij moet voortgaan tot den comparatief: wij zijn méér dan overwinnaars! Om te eindigen in den superlatief wij hébben overwonnen, in Hem die de overwinning, die ónze overwinning is. Amen. Als nagebed sprak de Voorganger het „Onze Vader" uit, terwijl als slot-zar.g Gezang 191 vs. 6 werd gezongen. Och, versterk in mij die hope, Opdat ik, met nieuwe kracht, Juichend ,mijne loopbaan loope Aan wier eind de kroon mij wacht. Met het oog op U geslagen Kan geen last mijn loop vertragen. Wat is 't leed, dat hier ons beidt, Bij de vreugd der eeuwigheid C. B. Verzameld door C B. LASTEN. Er zijn menschen, die aan moeite en verdriet den naam van lasten geven, en zij hebben gelijk. Een schip met goede zeilen, dat door een gunstigen wind wordt voortge dreven, heeft ballast van noode. Kommer is de ballast van

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1916 | | pagina 4