2e Blad van „De Zondagsbode" van Zondag 14 Mei 1916
Uit de Gemeente.
Schilderen. In antwoord op den oproep, geplaatst in den
Zondagsbode van verleden week, om het Diakonie-huis en
de weduwen-huisjes te willen schilderen alléén tegen ver
goeding van onkosten, dus zonder winst, ontving de kerkeraad
2 aanbiedingen van schilderpatroons uit Zandvoort. Besloten
werd het aanbod van den Diaken K. v d. Mije dankbaar
te accepteeren
De te maken onkosten zijn, in ronde som, begroot op f250,
een bedrag dat misschien wat te hoog is geschat, maar in
dat geval behoeft de Diakonie dan ook niet rrteer te betalen
dan de werkelijke kosten. De materialen zijn echter schrik
kelijk in prijs gestegen, wel 200 en de uurloonen zijn ook
niet gering.
Wie helpt de Diakonie nu de kosten van dit zoo goed
koop mogelijk te verrichten schilderwerk dragen?
Aangevraagd is de attestatie naar Ede (Gelderland,) door
Mej. G. D. Koudijs.
Ingekomen is met attestatie uit Haarlem Hendrika Oexemann.
Burgerlijke Stand van Zandvoort.
5-12 Mei 1916.
OndertrouwdR. M. G. Drommel en M. de Wit.
GetrouwdJ. H. van Keulen en A. de Roode.
Geboren Bertus,zoon van Jb. Keuning en G.M. van Ingen.
Neeltje, dochter van P. Keesman en A. Paap.
Peter Arthur Wolfgang,zoon van Jb. Wingender
en J. Kruik.
Overleden: G. Koper, 19 dg.
Zandvoort.
Namen der gedoopte kinderen op Zondag
7 Mei 1916.
Eugêne, zoon van C. H. Roosegaarde Bisschop en W. O.
J. van Son.
Jacobus Anthony, zoon van Jacobus Anthony Steen en
Albertje Meesier.
Cornelia, dochter van Gijsbert Groen en Gerritje Keur.
Alida Maria, dochter van Arie Koper en Jansje Bloemen.
Jansje, dochter van Jan van den Bos Jr. en Trijntje de Roode.
Florus Evert, zoon van Klaas Zwemmer en Johanna
Maria Noordhof.
Gerard, zoon van Klaas Terol en Willempje van der Werff.
Alida Elisabeth, dochter van Leendert Paap en Metze
Louise Christina van der Mije.
Jacoba Petronella, dochter van Jan Koning en Elisabeth
Goverdina Driehuizen.
Willem, zoon van Cornelis Keur en Anna Drayer.
Gerard, zoon van Gerrit Driehuizen en Keetje Paap,
Jansje Cordelia, dochter van Gernt Driehuizen en Keetje
Paap.
Evert, zoon van Evert van Duivenboden en Elisabeth Bol.
Anna, dochter van Johannes van Sluysdam en Maria van derMije.
Gerard, zoon van Johan Lodewijk Pfund en Sara Catharina
Broekman.
Jacoba Hendrika, dochter van Jacob Hendrik Helweg en
Catharina Wouters.
Jacob, zoon van Cornelis Slagveld en Aaltje Maria Coolen.
Zanguitvoering.
Het was Zondagavond 7 Mei voortreffelijk weer. Want
het regende flink en de temperatuur was allesbehalve mild.
Maar dat was nu juist geknipt voor een goede opkomst in
de kerk. En daarover viel dan ook allerminst te klagen.
Echt lente-weer zou de menschen naar buiten hebben gelokt en
„Immanuel" zou voor een dun-gezaaid publiek hebben ge
zongen. Nu regenden de menschen naar binnen. Tegen acht
uur kon men het hóóren groeien in de kerk. En terwijl het
anders, na den ingevoerden zomertijd, om 8 uur 's avonds
nog klaarlichte dag is en men liever nog een straatje om
loopt dan binnenshuis gaat, was het Zondagavond om
8 uur, door de grauwe luchten, al aardig donker, zoodat
het kerkgebouw voor velen een zeer welkome toevlucht bleek.
Zonde en jammer zou het ook geweest zijn, als de op
komst anders ware geweest dan zij was. Want de zang-
vereeniging had een afwisselend, met zorg gekozen pro
gramma en ijverig was er gerepeteerd om waarlijk iets
goeds te leveren. Daarbij, een drietal krachten had wel
willende medewerking toegezegd. Jonkvr. J. van Lennep
uit Haarlem zou eenige solo-zangnummers ten beste geven,
begeleid door den heer Wolterbeek uit Bloemendaal op zijn
violoncel en Mej. C. van Beaumont uit Haarlem, op het orgel.
Met een gemeenschappelijk lied, Psalm 147 vs. 1, ving
de samenkomst aan. En terstond daarop kwam „Immanuel"
aan het woord, dat het Bondslied frisch en opgewekt deed
weerklinken, zoodat de rechte stemming er aanstonds in
kwam bij de met aandacht luisterende menigte. Daarna werd
„in Druk" ten gehoore gebracht, welks vertolking zeer juist
een sterk contrast vormde met het volgende „Lofzegging",
waarbij het koor gelegenheid had om te toonen dat het
over zeer krachtige, geluidvolle stemmen beschikt.
Toen was het oogenblik gekomen dat freule van Lennep
van de orgelgalerij af haar praestaties ten beste zou geven.
En haar reine stem zong achtereenvolgens Gezelle s „Gij
badt op eenen berg alleen", Geilert's „Bitten" en „Erndte-
lied", een oud kerkgezang, respectievelijk getoonzet door
Cath. van Rennes, Beethoven en Mendelssohn, zoo ver
rukkelijk schoon, dat allen o ider de bekoring kwamen van
haar liefelijk en wonder-schoon geluid.
Hierna zong het zangkoor weer drie nummers, waarvan
vooral het laatste „De liefste plek", bewerkt voor gemengd'
koor door den Directeur N. Kerkhoven er, èn om de woor
den èn om de melodie, echt „in" ging bij het publiek, dat
ongetwijfeld, had men zich niet in de kerk bevonden, zijn
bijval door stormachtige toejuichingen zou hebben kenbaar
gemaakt.
In de pauze sprak de Eere-Voorzitter, Ds. Posthumus
Meyjes, in terugslag op No. 5 van het programma, overPsalm42,
het zoo bekende en geliefde lied van het hijgend hert. Eerst
schilderde de spreker ons het hert, zooals het, opgejaagd
door boogschutters, een wedren op leven en dood aangaat
met zijn vervolgers. Aan hun jacht ontkomen, staat het, met
bloed-beloopen oogen en open neusgaten, eindelijk stil en
snuift of het ook ergens water bespeurt om zijn bran
denden dorst te lesschen. Opeens stoot het een schreeuw
uit. Het heeft ontdekt waar de waterstroomen zijn. En het
snelt er heen en, bij de beek gekomen, drinkt het gretig
en het doorwaadt het parelende nat om zijn hijgende flan
ken te koelen, zijn heeten adem te verfrisschen en zijn
trillende spieren te ontspannen.
Aan zoo'n opgejaagd hert is menig menschenhart gelijk.
Het leven is vermoeiend, afmattend. We worden nagejaagd,
opgejaagd, afgejakkerd door des drijvers geweldige roede.
We loopen en worden zoo moede. Wie kent niet het dor
sten der ziel naar frissche waterstroomen
Helaas, dat zoovelen hun dorst trachten te lesschen met
dingen die niet verzadigen kunnen. Men zoekt zijn dorst
te verslaan met geld en goed, genot, macht en geweld, eer
en roem. Bloed-dorstig werpt zich de eene mensch op den
ander. Maar niets kan den dorst der ziel stillen. Dat kan
alléén God, die ons hart schiep voor en tot Zich, zoodat
ons hart ook nergens rust vindt dan alleen in God. Er zijn
tijden dat men deze waarheid ervaart. Dat men diep beseft
hoe alleen frissche waterstroomen voortvloeien uit „De
Levensbron". Als de ziel door angst en zorg is beklemd;
laster en leugen het hart benauwen als het ijdele van alle
wereldvreugde duidelijk blijktvooral dan, als schaamte en
rouw de ziel neerbuigen en 's menschen diepste behoefte
zich openbaart als behoefte aan troost.
Dan gebeurt het dat men gaat schreeuwen om God,
zooals het hijgend hert, der jacht ontkomen, schreeuwt
om water.
Wat het hert echter niét altijd vindt, vindt het hart wèl.
Het hert roept vaak tevergeefs om water, maar het om God