Zending.
Allerlei.
Te nobel om geen oog en hart te hebben voor het goede dat hij
overal opmerkt, is hij te eerlijk om willens blind te zijn voor het
kwade, dat hij ziet én zonder genade als kwaad te lijf gaat. Zoo n
mensch is een doorn in het oog van hen die niet kunnen hebben
dat iemand weigert zich te laten doodverwen met een of anderen
partijnaam. Daarbij, de Hartog is een zelfstandig denker. En geen
succes kan hem bewegen om zich, tégen zijn overtuiging, te buigen
voor een of andere autoriteit. Van meer dan één zijde hoorde ik dat prof.
P. D.Chantepiede la Saussaye de Hartog smadelijk een „Streber" scheldt.
Maar wès hij een baantjesjager, een eerzuchtige, dan zou hij allang
professor zijn geweest, misschien wel zelfs de opvolger zijn ge
worden van prof. de la Saussaye, om wiens gunstbewijzen d. H.
echter nooit heeft gebedeld, die hij zelfs in het aangezicht wederstond.
Intusschen, d. H. is voor een groote schare, die niemand tellen kan,
van onberekenbaar veel zegen geweest. Hij volharde bij zijn bijzon
dere roeping, door in woord en geschrift het Koninkrijk Gods te
blijven dienen met zijn verre van alledaagsche en diérom door de
gevestigde orthodoxie niet erkende gaven. P. M.
Voorts ontvingen wij van Bredée's Boekhandel te Rotterdam een
tweetal geschriften, die wij hier alleen kunnen aankondigen: „Ant
woord der Fransche Protestanten op het Duitsche Manifest aan de
Protestantsche Christenen in het buitenland", 2de druk, met een voor
woord van ds. F. J. Krop, Herv. Predt. te Rotterdam en „Duitschland
en de godsdienst" door prof. E. Doumergue, benevens „Duitschland
en het Protestantisme" door Prof. J. Viénot, meteen inleidend woord
van ds. F. J. Krop.
Van „Voor Hooger Leven" verscheen afl. VI van jaarg I. De Redac
teur levert een viertal bijdragen en recenseert een tweetal boeken.
Verder zijn er stukken in opgenomen van dr. Oberman, den heer
J. J. Kuiper en ds. J. A. Vermeer. Voor den Uittelen prijs van f 3.60
per jaargang geeft dit driemaandelijksch tijdschrift voor stichtelijke
lectuur veel goeds en schoons. P. M.
Raadgevingen voor aanstaande Zendelingen.
1. Ga niet naar een vreemd land om van de menschen Hollanders
of zelfs ook maar Europeanen te maken. Zoek den mensch in den
Mohammedaan en in den Heiden en toon hun den mensch in u,
zooals hij in u gevormd is door den Zoon des Menschen.
2. Ga niet uit met uw eigen maatstaf, om daarmede alles in den
vreemde te meten, leder land heeft zijn eigen maatstaf. Tracht dien
te leeren kennen, eer gij een oordeel velt over hetgeen gij ginds
ziet en hoort.
3. Bespot geen vreemde zeden en gebruiken, alsof deze niet
anders dan uit onverstand konden voortgekomen zijn. Vele daarvan
passen beter voor dat land en zijn bewoners dan de onze en sommige
zouden voor u zelfs welvoeglijker zijn dan enkele gewoonten, waarvan
gij u moeilijk los kunt maken.
4. Ga niet uit om over eenigen arbeid toe- of opzicht te houden.
Ginds vindt gij stellig wel iemand, die er vóór u kwam en uw werk
zou kunnen leiden.
5. Acht u niet te hoog voor eenigen dienst, hoe gering ook. Men
vroeg een jongen zendeling eens: „Waartoe zijt gij hierheen ge
komen?" Hij antwoordde: ;,Om alles te doen, wat 's Heeren zaak
in dit land bevorderen kan: uw schoenen te poetsen, als gij daardoor
meer tijd zoudt vinden om te prediken". Het behoeft nauwelijks ge
zegd te worden, dat die man door den Heer rijk gezegend werd.
6. Kritiseer niet luide de wijze van arbeiden van zendelingen, die
misschien reeds in het werk waren, vóór gij geboren werdt. Wacht
minstens vijf jaren. Het kan wezen, dat gij dan inziet, dat het werk
u denzelfden kant uitdringt, en zeker zult gij dan reeds genoeg eigen
fouten te bejammeren hebben, om zachter over die van anderen te
oordeelen.
7. Verwacht geen volmaaktheid van uwe mede-arbeiders en van
uwe gemeenteleden. Zij zijn menschen als gij Een zendeling zeide
eens, dat de moeilijkheden, die hij bij zijn arbeid ontmoet had aller
eerst uit hemzelven waren voortgesproten, verder uit zijne broederen
en zusteren en eindelijk uit de tegenstanders van het Christendom.
8. Laat u niet ontmoedigen, als het hart van een Mohammedaan
of Heiden zich niet terstond opent voor de verkondiging van het
Evangelie. Het is niet gemakkelijk het oude los te laten en het nieuwe
aan te nemen en misschien wil men eerst zien, hoe gij in uw leven
uwe prediking toepast en of gij 't zoo kunt blijven toepassen.
9. Geef de schuld niet aan uwe hoorders, als zij niet aandachtig
naar u luisteren, maar aan uzelven. Het zou toch o.m. kunnen ge
beuren, dat zij uwe gebrekkige taal niet hadden verstaan.
10. Ga niet uit, zoolang gij in uw eigen land en met het gebruik
van uw moedertaal nog geen ziel tot Christus hebt kunnen leiden.
(Uit het Zendingsblad der v'
Ned.-Zend Vereeniging).
Verzameld door C. B.
HET GEBED.
Naast de waakzaamheid en de nuchterheid beveelt ons
de Schrift het gebed.
„Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt".
Zal ons gebedsleven onbewolkt blijven en zich voortdurend
vernieuwen, zoo is het voor alle dingen noodzakelijk, dat
wij ons voor het stil gebed afzonderen op bepaalde tijden.
Ja, ook onze Heiland zelf heeft dikwijls de behoefte gevoeld
zich in de eenzaamheid terug te trekken en met zijnen
Vader alleen te zijn.
Noch de openbare, noch de huiselijke godsdienst, noch
bidstond, noch het gebed met eenige broederen kunnen ons
die oogenblikken vergoeden, waarin wij in de eenzaamheid
het aangezicht van den Heer zoeken, om ons hart door Hem
te laten stillen of versterken, Hem lof en dank, gebed en
smeekingen te offeren.
Willen wij toegerust zijn voor al de gebeurtenissen en
ontmoetingen, die in den loop van den dag ons wachten,
dan mogen wij des morgens nooit onze kamer verlaten
zonder gebed. Bij ons eerste ontwaken moet onze blik
Hem zoeken. Zijn wij des avonds in de ware stemming
des harten ter ruste gegaan, zoo zal ons dit niet moeilijk
vallen. Gedurende den dag moeten wij de oogenblikken,
die de Heer tot stille overdenking ons geeft, getrouw waar
nemen, zij het in de eenzaamheid of midden in het gewoel
der wereld. Doen wij dit, dan voert de Heer ons in zijn
bewarende herderstrouw zoo, dal ons de aangewezen plichten
en werkzaamheden niet overweldigen en dat wij in innerlijke
rust, in de ware gesteldheid jegens den Heer kunnen blijven.
Wij kunnen niet met God leven, zonder ook zijn natuur
aan te nemen, zonder dat liefde ook de grondtoon van ons
wezen wordt.
Gij kunt mij voor den mond van een kanon
binden, maar gij kunt mij mijn geloof in
Christus niet ontnemen
Mirza Ibrahim.
Mirza Ibrahim was een aanzienlijk Pers. En als zoodanig
den Mahomedaanschen godsdienst toegedaan. Door de
studie van het Nieuwe Testament had hij Jezus Christus
als zijnen Heiland leeren kennen. En ofschoon hij zijn over
tuiging niet verborg, liel men hem met rust, totdat hij
gedoopt was. In 1889. De doop beteekent besliste afschei
ding van de vorige leer. Dientengevolge begon nu de vij
andschap tegen hem. Zijn vrouw liep van hem weg.
Het ging nu met hem van kerker tot kerker. Slagen en
schoone aanbiedingen konden hem niet doen besluiten zijn
geloof in Christus af te zweren.
De Mahomedaansche overheid wilde hem liever niet in het
openbaar dooden, uit vrees dat 't dan nog meer ruchtbaar
zou worden dat een aanzienlijk Perziaan tot het christen
dom was overgegaan.
Daarom koos men een anderen weg. In den derden ker
ker was hij met 12 misdadigers in de ijzers saamgeklonken.
Deze menschen, die hij te vergeefs tot bekeering trachtte
te brengen kregen bevel hem in de gevangenis te smoren.
Als wilde tijgers vielen ze op hem aan en worgden hem.
Biddend voor zijne vijanden bezweek de edele man ten
gevolge der mishandeling.