Leestafel.
Ingezonden.
Doch wij zijn genaderd aan het laatste tijdvak, dat aanving in
Juni 1905 met het heengaan van den Heer Hudson Taylor op 73
jarigen leeftijd. Welk een slag het voor de China inland Mission
was, haar stichter en leider te moeten missen, behoeven wij nauwe
lijks te gewagen. God begraaft Zijne dienaren, maar Hij zet hun
arbeid voort. En deze arbeid zoo biddend aangevangen en voort
gezet, zou niet verloren gaan. Integendeel, deze laatste tien jaren
dragen het kenmerk van een geestelijke opwekking, die de geheele
kerk van China is doorgegaan.
Gedurende dit laatste tiental jaren heeft het werk zich ook zeer
ontwikkeld, zoowel in de diepte als in de breedte. Zeer veel is er
gedaan voor het onderwijs; waren er tien jaar geleden een 3000
leerlingen in de scholen, hun getal heeft zich nu uitgebreid tot9700.
Ook zijn er vijf kweekscholen met tweejarigen cursus, waar een
groot werk wordt verricht in het opleiden en bekwamen van Chi-
neesche helpers.
En als wij nu nog eens een terugblik slaan op de geschiedenis
der vijftig jaren, dan zien wij dat de arbeid in 1865 door enkelen
in groote zwakheid aangevangen, maar in diepe afhankelijkheid van
den Heer, nu een buitengewone bloei en ontwikkeling heeft ver
kregen. in een land, dat destijds geheel gesloten was voor het evan
gelie, vinden wij nu van de China Inland Mission alleen 1327 posten
en filialen, met 2700 Westersche en Chineesche arbeiders, 1294 grootere
en kleinere kerken, 372 scholen, tal van ziekenhuizen, klinieken en
toevluchten voor opiumschuivers. Naar mate de arbeid steeg, vloeiden
ook de giften in grootere hoeveelheid toe, zoodat er jaar op jaar en
maand op maand steeds voldoende was, niet slechts voor de loopende
uitgaven, doch ook voor den noodzakelijken aankoop van gebouwen,
voor de hooge reiskosten, en voor de vele andere onkosten die on
afscheidelijk zijn van zulk een groot werk. Hoe luide zouden deze
cijfers en getallen de trouw en de liefde Gods kunnen verkondigen.
Ja, inderdaad zalig is het volk wiens God de Heer is.
En de gevolgen van dit alles? Die zijn moeilijker onder getallen
te brengen.
In de registers der kerken zijn 50771 leden ingeschreven. Maar
wie zal zeggen hoevele honderden, wier namen niet in de boeken
vermeld staan, zich ook hebben gekeerd van de afgoden om den
levenden God te dienen
En hiermede moeten wij ons kort overzicht besluiten. Is het niet
of de geschiedenis der China inland Mission aan alle zendelingen
wil herinneren: „Tot hiertoe heeft de Heer geholpen. De Heer zal
voorzien I"
(Overgenomen uit „Het Penningske".) M. F. v. L.
Een laatste woord, door Dr. J. G. Ubbink.
Overdruk uit „Opbouw", Juni 1916.
Dr. Ubbink heeft Dr. A. H. de Hartog van pantheïsme
beschuldigd en heeft daarvoor heel wat moeten hopren,
vooral omdat hij zijn aanklacht heeft gebaseerd op slechts
drie van de H's geschriften. Nu verdedigt Dr. U. zich in
dit laatste woord, waarmee hij van zijn kant de discussie
afbreekt, en zegt dat zelfs één geschrift of slecht enkele
uitdrukkingen voldoende kunnen zijn ter beoordeeling van
iemands denkrichting of karakter. Zoo vond hij in de drie
geschriften van Dr. de H., die hij toetste, een pantheïstisch
element en sprak daarom van het pantheïsme van Dr. de
Hartog, zonder hem daarom nog voor een pantheïst te
houden. Nu kan Dr. de H„ zegt de schrijver, van die drie
geschriften zeggen dat het slecht „stenogrammen" zijn en
dat het niet aangaat daarop zijn aanklacht te gronden, Dr.
Ubbink noemt dit een pertinente onwaarheid, want
de zoogenaamde „stenogrammen" zijn apart uitgegeven
onder den vollen naam des auteurs en naar een tijdschrift
ter recensie gezonden. Wat echter de deur dicht doet; „Dr.
de H. spreekt er in uit dat zij het geheel zijner gedachten
weergeven."
Toen ik dit laatste zinnetje in Dr. U's repliek las, dacht
ik: als dit waar is, dan heeft hij volkomen gelijk om de
Hartog naar die drie geschriften, al zijn 't dan stenogram
men, te beoordeelen daargelaten natuurlijk of hij daarom
het recht heeft van de Hartog's „pantheïsme" te spreken.
Nu mis ik op 'toogenblik de gegevens om Dr. U. te con
troleeren of Dr. de H. inderdaad in die geschriften uitge
sproken heeft dat zij het geheel zijner gedachten weergeven.
Jammer dat Dr. U. niet aanwijst waar de H. dit gezegd heeft.
Mogelijk is hier een misverstand. Maar dan hoop ik dat
Dr. de H. niet zal nalaten dit uit den weg te ruimen.
Wat nu de aanklacht van pantheïsme zelve betreft, we staan
hier voor een hopelooze zaak, even hopeloos als b.v. de
kwestie of Rome Maria aanbidt, ja dan neen. Ais wij met
de stukken hebben aangetoond dat Maria voor Rome niets
minder dan „godin" is, zegt Rome dat we er niets van
begrijpen en dat de eerste de beste roomsche den protestant,
die zooiets doms beweert, uitlacht. Tot overeenstemming
komen beide partijen nooit.
Zoo citeert Dr. U. allerlei uitspraken van de Hartog
die naar het pantheïsme rieken. Maar de Hartog beklaagt
zich over verdachtmaking en miskenning of haaltdeschouders
op en spreekt van „gebrek aan scholing", van het „niet
eenmaal zien van wijsgeerige problemen", enz. Dat deze
debaters het ooit samen eens worden is ondenkbaar.
ik voor mij heb óók bezwaar tegen sommige uitspraken
van de H., maar ik neem die graag op de koop toe bij al
het schoone en goede, dat hij ons in zijn rijke geestes
vruchten geschonken heeft. In de H's christendom heb ik
een onbegrensd vertrouwen. En ik redeneer zóó: wat mij
„ketterij" voorkomt, laat ik liggen om dankbaar van al het
overige te genieten. Ik zal de „ketterijen", die ik meende
te ontdekken, in ieder geval niet uit zijn geschriften lichten
om ze te accentueeren en dan rond te bazuinen „kijk nu
toch eens zoo'n ketter!" Liever zeg ik: wat hindert het of
er in het beuken-bosch enkele eikenboomen staan? Ik
blijf toch van het beuken-bosch spieken. Laat het waar
zijn dat er grond is om van de H's pantheïsme te spreken,
hij is geen pantheïst en wil het niet zijn. Ondanks mogelijke
pantheïstische trekjes in het beeld van de Hartog, blijf ik
spreken van Zijn onverdacht Christendom.
Dr. Ubbink heeft misschien gelijk met zijn beschuldiging,
d.w.z hij heeft misschien gelijk met te zeggen dat sommige
uitspraken van de H. pantheïstisch klinken. Maar hij had
beter gedaan als hij zijn bezwaren niet had opgeblazen
tot een aanklacht, waarvan door de tegenstanders van de
H. dankkaar zal gebruik worden gemaakt om hem ver
dacht te maken als was hij een volbloed-pantheïst. Dit heeft
de H. allerminst verdiend en is zeker niet bevorderlijk aan
den invloed ten goede dien hij in zoo'n ruimen kring reeds
geoefend heeft en nog oefenen kan.
In den noot onder aan blz. 94 protesteert Dr. U. tegen
hetgeen de Heer Elffers van de Gereformeerden gezegd
heeft: dat zij inplaats van te zoeken wat saambindt, zochten
en zoeken naar wat verdeelt. Ik geloof dat Dr. Ubbink
dit protest met méér recht zou hebben doen hooien, als
hij in Dr. de H's geschriften gezocht had naar wat samen
bindt, inplaats van zóó sterk den nadruk te leggen op het
geen hen scheidt, al zou ik, met mijn ervaring van „de
Gereformeerden", dan nóg geneigd zijn om Dr. Übbink te
beschouwen als een uitzondering op den regel. P.M.
(Ruiten verantwoordelijkheid der Redactie.)
Zandvoort, seizoen 1916.
Aan de Badgasten1
Zoudt U niet één gulden, het mag ook meer of minder
zijn, voor de Vcreeniging „Reisbelasting" kunnen en willen
afstaan? Deze Vereeniging heeft haar Hoofdbestuur in Utrecht
en in tal van andere plaatsen bestaan Sub-comité's.
Haar doel is om zwakke en herstellende kostwinners op
raad van hun dokter eenigen tijd naar bosch of zee te kun
nen zenden.
In het Badhuis voor Minvermogenden hier te Zandvoort
zijn reeds vele patiënten die hun oude krachten terug hopen
te krijgen om hun dagelijksch werk weer met lust te kunnen
voortzetten.
Wilt U het Badhuis aan de Boulevard Paulus Loot van
binnen eens zien? 's Middags tegen 5 uur ontvangt de
Directrice U gaarne om U eens rond te leiden.
Er zijn ruim duizend families hier op Zandvoort, zoo
ieder nu een kleinigheid gaf, zouden vele menschen nog
uitgezonden kunnen worden, die nu nog wachten totdat het
noodige geld weer ingekomen is.
Verzoeke Uwe gaven te zenden aan
Mejuffrouw VAN VLIET,
Kostverlorenstraatweg 74, Zandvoort.