FEUILLETON. De eerste Zondag van Augustus, een dag van zoo smartelijke herinnering, worde als „Vredes-Zondag" tot dank- en bid- en boetedag gewijd! en der eindelooze treinen die er dag en nacht over heen rollen. De toren moet weerstand bieden aan den ontzaglijken druk, door den storm op hem uitgeoefend. Het schip moet kunnen slingeren en trillen en op-en-neer zich bewegen, zonder om te slaan. Eerbied-afdwingend is de denk-kracht dier bouwmeesters, die alles tot in bijzonderheden van te voren hebben uitge rekend. En nu, wij reizen door de onbegrensde ruimte op een reusachtig schip, welks middellijn 8000 mijlen bedraagt. Met haar 1500 millioen passagiers vliegt de Aarde, met een snelheid van 20 mijlen per seconde, om de Zon, ter wijl zij, door de aantrekkingskracht, door de andere planeten op haar uitgeoefend, in haar vaart her- en derwaarts wordt getrokken als een schip dat door de golven wordt gebeukt en gestooten. Hoe komt het dat de Aarde, inplaats van reeds lang uit haar baan te zijn gevlogen, nu reeds millioenen jaren ach tereen haar stabiliteit heeft weten te bewaren Is het niet belachelijk om hier van toeval of van een of andere onpersoonlijke natuurwet te spreken, terwijl zelfs geen gek het in zijn gekkenhoofd zal halen om te zeggen dat een zeewaardig schip op een of anderen dag zoo maar vanzèlf is ontstaan? Ons zonnestelsel is het resultaat van de onvergelijkelijke denkkracht van eenen al-wijzen Wiskunstenaar. Heft uwe oogen op omhoog en ziet wie deze dingen ge schapen heeftdie in getale het heir des hemels voort brengt, die zon en maan en sterren bij name roept, van wege de grootheid zijner krachten en omdat hij sterk van vermogen is daar wordt er niet één gemist Ik geloof in God, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde. Wordt vervolgd.1 P. M. 1 AUGUSTUS.* Er wordt een dag herdacht in de wereldeen dag des onheils. Twee jaar geleden voelden niet allen, vooral ook in de nu zoo zwaar lijdende landen dien dag als een onheil. Er was geestdrift, vechtenslust, geloof aan de kracht van den oorlog, die het rijk sterker maken zou, en vast vertrouwen in de regeering, die het beste deel gekozen had voor burgers en rijk beide. Al die conferenties, al dat overleg zou immers toch maar op niets uitloopen! de kracht van het zwaard moest nu beslissen. Twee jaar later! Het zwaard druipt van bloed', de aarde dreunt van rampen. Tranen stroomen, stroomen uit doods-bedroefde oogen. Gelukkig zij, die nog tranen schreien kunnen! Jong leven ligt gedood, verminkt, vergeten; schatten zijn weggespoeld, alles is armer, allen zijn armer. Dat heeft de oorlog gedaan. Dat is het werk van het oude Ideaal des Zwaards. Er was bijtijds gewaarschuwd, zeker, door de Voorgangers der menschheid. Praktici hadden aangetoond: hoe de oorlog zijn materieel voordeel niet meer opbracht; hoe hij niet meer „loonde" in moeite en geld, ook niet meer, zelfs niet meer voor den overwinnaar. Moralisten hadden verkondigd.' hoe de oorlog een schande was, een verouderd begrip, ie!» mensch-onteerend middel tot „doel"; hoe hij verlaagde den overwonnene bijna altijd, den overwinnaar zeker. Idealisten prezen aan betere methodes, doeltreffender middelen, wezen der menschheid een nieuwen weg, die moeilijk leek, maar gemakkelijk zou blijken te zijn bij frisschen wil en groeienden moed. En de manende vinger van Geschiedenis toondehoe nutteloos oorlogen waren geweest, hoe hulpeloos; hoe altijd de een weer diende om den ander ongedaan te maken, en de volgende weer om den vorigen te vernietigenhoe wereldrijken instortten, hoe onrechtvaardig verkregen goed maar niet gedijen wilde; hoe onderworpen volkeren bleven dringen en wringen en nooit zouden rusten voor ze weer vrij waren; hoe „Wie het zwaard opnam, zou vergaan door het zwaard". En Haar lichtende oogen wezen naar den verren nieuwen dageraad, die mogelijkheden deed opgaan, hier een proefneming, daar een gewonnen werkelijkheid, overal het lokken van jong geluk. Och, de menschheid is een domme leerling! Alleen proefonder vindelijk kan ze opnemen, aan den lijve eerst voelt ze belooning en straf! Ze heeft geen vertrouwen in wat ze niet zelf heeft meegemaakt, en ze geeft te veel vertrouwen aan het oude, omdat het nu eenmaal het van ouds bestaande, en het van ouds bekende is. „Het is wel vreeselijk, maar het kan niet anders". Dat zeggen nu de troosteloozen, wier gezichten gewend zijn naar het Verleden en naar het schreiende Heden ook! „Het is een ziekte, die over de menschheid gaat en die moet ge dragen worden; een geestelijke „epidemie" die niemand kan voor komen" Zoo spreken de schouwende filosofen, die overzien, maar niet durven en ook niet willen ingrijpen. „Ja, 't is een epidemie" antwoorden zij, wier oogen in het licht van de Toekomst zien; maar ze kan overwonnen worden; evenals die lichamelijke epidemieen, waar tegenover onze voorouders mach teloos stonden en die wij hebben leeren ovèrheerschen, zelfs in tijden als nu, waarin ze vroeger onbestreden overwinnaars bleven. „Niet de oorlog, maar zijn vriend de pest, brengt mij het sterkst gewin" zegt de Dood op een oude bekende plaat. Dat is veranderd. Van de lichaams-epidemiën zijn de oorzaken blootgelegd, de groei factoren overzien, de geneesmiddelen gevonden, de voorbehoed middelen in gezegende werking gesteld. Tegen de geestes-epidemie die oorlog is, tegen het gansche com plex, dat de oorlogsgedachte groeien, het oorlogsgeweld uitbarsten doet zoeken we, zoeken we over de gansche wereld de ver weermiddelen, de voorbehoedmiddelen, de inentingsstof, die ons allen beschermen moet. Het Evangelie in Spanje. XXII. Spanje is een roomsch land en moet maar roomsch blijven. Het roomsche geloof is voor die menschen veel beter geschikt, dan het pro- testantsche. Dit is een allerwonderlijkst argument, dat men echter meer hoort dan men denken zou en nog wel van ontwikkelde christenen, van wie men dit niet zou verwachten. Op die wijze krijgt elke zending den doodsteek. Trouwens, door ongeloovigen wordt dit argument met succes tegen de zending in onze koloniën ge bruikt. Maar van geloovig-protestantsche zijde verwacht men zulke bezwaren allerminst. Toen de Hugenoten in Frankrijk vermoord of ver dreven waren, kon men met hetzelfde recht zeggen„ziet gij wel, het roomsche geloof is voor de Franschen veel beter geschikt; Frank rijk moet maar roomsch blijven." En wij, Neder- landsche protestanten, die de zegeningen van het Evangelie kennen, zullen wij tot de Span jaarden zeggen: „blijft maar die gij zijt; gij hebt die zegeningen niet noodig!" Moeten wij hun niet ik zeg niet het protestantisme maar een geopenden Bijbel en den Heiland brengen Wij denken er dus niet aan het werk op te geven. Wij mogen het niet doen. Het is mij, als zie ik de schimmen dergenen, die in Spanje om de zaak des Evangelies pijn en banden, gevangenis en dood geleden hebben, van Fran cisco de San Roman af, die in 1542 te Valladolid op den brandsjapel het leven liet, tot Manuel Matamoros toe, die na twee en een half jaar in den kerker te Granada gezucht te hebben, in 1863 tot negen jaar galeistraf werd veroor deeld, en die allen roepen het ons toe, gelijk laatsgenoemde martelaar het van zijn sterfbed te Lausanne aan Jonkvrouwe van Loon deed: vergeet ons arme vaderland niet! laat het niet los! blijft het de zegeningen des Evan gelies brengen! „Poner una pica en Flandes", een piek in Vlaanderen planten, is een aardig spreekwoord, dat de Spanjaard gebruikt, wanneer hij een zwaren strijd die gestreden, een moeilijke taak die volbracht moet worden, wil aanduiden. Wij zien daaruit hoe de herinnering aan den tachtig jarigen oorlog nog niet uit Spanje verdwenen is. Welnu, wii willen dat spreekwoord, gewijzigd, overnemen. Wij willen de banier des Evangelies in Spanje planten, in dat Spanje dat zijn soldaten onder Alva zond om onze vaderen te dooden en te knechten en ons allen te binden onder de dienstbaarheid aan Rome; wij weten dat ook deze strijd moeilijk is en lang kan duren; maar wij weten ook dat wij eindigen zullen met overwinnaars te zijn. De duisternis heeft het laatste woord niet. Het licht triomfeert. God van den hemel zal het ons doen gelukken; wij, zijne knechten, maken ons op tot den heiligen strijd. M. F. v. L. Matamoros en de gevangenen van Malaga o.a. Antonio Carrasco, de broeder van Manuel C. werden tot negen, Alhama tot acht jaren galeistraf veroordeeld. Deze straf werd later in verbanning veranderd. Matamoros stierf in 1866 te Lausanne; zijn gezondheid had in de kille, vochtige cel een doodelijken knak gekregen. A. Carrasco keerde in 1868, het jaar der vrijheid, naar Spanje terug, werkte met veel zegen te Madrid hij had zeer groote gaven en stierf helaas, reeds in 1873 op de terugreis van Amerika, waar hij de vergadering van de evangelische alliantie had bijgewoond, bij de schipbreuk van de „Ville du Hélvre,,. Alhama arbeidde vele jaren als predikant te Granada en overleed aldaar in hoogen ouderdom.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1916 | | pagina 2