Mededeelingen.
FEUILLETON.
Wat baat het een mensch zoo hij, door ook op Zondag te werken, veel geld
verdient, en hij lijdt schade aan zijn ziel?
temidden van een groot en uitgelezen gehoor, geestdriftig
getuigenis afgelegd van zijn geloof aan God, terwijl hij het
materialisme met zijn ontkenningen, op de kaak stelde als
een domheid. De bijeenkomst, waarin deze Vorst der
wetenschap voorging, werd, op zijn verzoek, besloten met
het zingen van een hymn, aldus aanvangende „Lof zij
den Heiligste in den hooge en in de diepte zij Hem lof
In al Zijne woorden is Hij het meest wonderbaar en het
meest zeker in al Zijne wegen".
De wedergeboorte der sterrenkunde is te danken aan
den geloovigen Kopernicus, wiens grafschrift, overeenkomstig
zijn wensch, luidt „niet als Paulus wil ik genade begeeren,
niet als Petrus zoek ik vergeving maar gelijk Gij aan het
kruis den moordenaar zaligheid schonkt, zoo help ook mij,
Heer
Van Kepler, den ontdekker der wetten, waarnaar zich de
hemellichamen bewegen, is dit heerlijk getuigenis „In de
Schepping grijp ik God als met beide handen". En als in
een verheven Psalm stort zijn geest zich, aan liet slot van
zijn hoofdwerk, zoo uit in een lofverhefhng Gods
„Groot is de Heer en groot Zijn macht en Zijne wijsheid
is eindeloos. Looft Hem, zon en maan en planeten, in
welke taal ook uw loflied moge klinken Looft Hem, gij
hemelsche harmoniën en ook gij, die getuigen en bevestigers
Zijner ontsluierde waarheid zijt. En gij, mijne ziel, zing de
eer des Heeren uw leven lang
Het zou mij waarlijk geen moeite kosten het getuigen
verhoor nog geruimen tijd in dezen geest voort te zetten.
Maar, mij dunkt, ik mag zeggen dat ik reeds genoeg aan
voerde om er den mond mee te snoeren van hen die durven
beweren dat d e wetenschappelijke mannen atheïsten zijn.
Laat mij alleen nog een paar namen noemen. De eene is
uit de grijze oudheid, de andere uit den laatsten tijd.
Plato (f 347 v. C.) noemt de wereld „Een brief van
God aan de menschen".
En onze landgenoot, Prof. Bakhuis Roozeboom, besloot
zijn inaugureele oratie in 1896 met deze verzekering: „Ook
bij het aanschouwen van de schitterendste resultaten der
wetenschap en van de stoutste vorderingen in de onder
werping der elementen aan den menschelijken wil, is er
voor den Christengeleerde alleen plaats voor een lofzang
ter eere van Hem, uit Wien en door Wien en tot Wien
alle dingen zijn
Zoo zijn wij dus met ons geloof in God, den Schepper
des hemels en der aarde, in goed gezelschap. Nu weten
we dat het een fabeltje is wat men ons vertelt, zoo dikwijls
men 't doet voorkomen als waren natuuronderzoekers en
sterrenkundigen het er over eens dat er in het Heelal geen
plaats is en geen werk is voor God. Met het volste recht
mogen wij daarentegen zeggen dat de grootsten en edelsten
onder hen, ieder op zijne wijze, hun stem voegen bij het
groote koor dat den Psalm aanheft: „De hemelen vertellen
Gods eer en het uitspansel verkondigt Zijner handen werk".
En nu, wat geen onderzoek der Natuur en geen men-
schelijk denkvermogen heeft kunnen ontdekken, dat is
door God zeiven ons geopenbaard op zeer bijzondere wijze
de Schepper van de einden der aarde, Die spreekt en het
is er, Die gebiedt en het staat er, de Al-wijze, wiens ver
stand niet is te peilen, de Al-machtige, Die de oceanen
weegt in de holte Zijner hand, Hij is tevens onze Vader.
De Almacht is ook de Liefde. De Hoogste Denker is daarbij
het teederste Hart Die de hemelen formeerde, riep ook
óns in het aanzijn. Die de wereld draagt door Zijn kracht
én in stand houdt, regelt en bestuurt ook óns lot. Die de
starren bij name roept, zoodat er niet één wordt gemist
als Hij haar heiren monstert, kent ook een iegelijk ónzer
bij name. Onder millioenen heeft Hij ook mij in 't oog
Alzóó lief heeft God de door Hem geschapen wereld gehad,
dat Hij Zijnen Eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat
een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve maar het
eeuwige leven hebbe.
Heft dan uwe oogen op omhoog en ziet wie deze dingen
geschapen heeft
Wie kan zich dit indenken„die almachtige God is mijn
Vader, mijn eigen lie\'e, trouwe Vader", zonder stil te worden,
stil van verbazing en stil van blijdschap en stil van zalig
heid zonder het eerst opgeheven hoofd eerbiedig te buigen
ter aanbidding? Amen. P. M.
Zandvoort.
De e.v. Doopsbediening is bepaald op Zondag 3 Septem
ber. Aangifte 's Zaterdags te voren,'s avonds 8--9 in de con
sistoriekamer, onder overlegging van het Trouwboekje.
De wijkzuster ontving f 19.45 voor haar arbeid, haar door
den Burgemeester ter hand gesteld als opbrengst van een
liefdadigheids-collecte.
Ons „Wilhelmus."
I.
Nederland heeft een prachtig volkslied, een
der schoonste, zoo niet het schoonste van alle
volksliederen, het - Wilhelmus van Nassouwe,"
maar de Nederlanders zijn wonderlijke men
schen zij kennen hun volkslied niet. Van de
vijftien coupletten, waaruit het bestaat, kennen
zij niet anders dan het eerste, waarin over de ver
eering van den „Coninck van Hispaengien" ge
sproken wordt, die, om de waarheid te zeggen,
wel een beetje uit den tijd is, en misschien
nog het zesde ..Mijn schilt ende betrouwen,"
dat in den laatsten tijd op christelijke vergade
ringen nu en dan wordt aangeheven. Het meeren-
deel der aanwezigen houdt dan echter den
mond dicht of neuriet maar wat mede, daar
zij de woorden niet kennen. Duitschers kennen
hun ..Die wacht am Rhein ofhun Deutschland,
Deutschland iiber alles," Engelschen hun „God
save the king," Franschen hun „Marseillaise,"
al welke liederen niet in de schaduw van het
„Wilhelmus" kunnen staan, wat schoonheid
van woorden en van oorsprong betreft, maar
van de duizend Nederlanders heeft misschien
nauwelijks een enkele het „Wilhelmus" ooit
in zijn geheel gelezen, laat staan van buiten
geleerd. Een tijd lang, in de vorige eeuw,
scheen het zelfs overvleugeld en verdrongen
te moeten worden door het onbeduidende ..Wien
Neerlands bloed" van Tollens, maar gelukkig
heeft ons volk toch nog genoeg gezond ver
stand gehad om het „Wilhelmus" te doen zege
vieren. Maar het „Wilhelmus" moet beter wor
den gekend en meer op prijs gesteld.
Het scheen mij niet ondienstig de lezers van
den Zondagsbode" enkele oogenblikken met
het „Wilhelmus" bezig te houden, ik wil aller
eerst over den dichter van dit lied spreken, dan
over den tijd en de omstandigheden, waarin
het ontstond, en eindelijk het lied zelf meer
van naderbij beschouwen. Wij zullen zien dat
er waarlijk nog wel meer coupletten zijn, be
halve het eerste en zesde, waardig om in de
hoofden en harten van onze Iandgenooten be
waard te worden. Waarlijk, het zou ons volk
beter gaan, indien de kinderlijke godsvrucht
en het beslist geloofsvertrouwen, die in het
„Wilhelmus gevonden worden, ook meer onder
ons leefden en indien wij vele van die schoone
coupletten eens met het hart en in waarheid
konden medezingen!
Allereerst dan iets over den dichter. De
traditie, die nu al sedert het ontstaan van het
lied onder ons volk leeft, schrijft het toe aan
den vromen vriend van Prins Willem I, Philips
van Marnix, Heer van St. Aldegonde. In de
laatste halve eeuw zijn er stemmen opgegaan,
die aan Marnix het auteurschap ontzeggen. De
geleerde historici en taalkenners zijn het ech
ter nor niet eens, en daar er nog verscheidenen
onder hen zijn die Marnix voor den dichter
houden, willen ook wij, zoolang het tegendeel
niet bewezen is, liever nog aan Marnix het
auteurschap blijven toeschrijven, dan aan een
onbekenden dichter uit dienzelfden tijd.
Philips van Marnix werd in 1540 te Brussel
geboren hij was dus zeven jaar jonger dan
de Prins, maar overleefde zijn vriend veertien
jaren, daar hij eerst in 1598, op 58-jarigen leef
tijd, te Leiden overleed- Hij studeerde aan de
Hoogeschool te Leuven en later te Parijs en te
Dóle, vermoedelijk in de theologie, daar hij
voor kanunnik van het bisdom Thérouanne be
stemd was. Met zijn broeder jean, wiens studie
genoot hij was, ging hij later naar Genève,
nadat hij ook een studiereis in Italië gemaakt
had, en het was in die stad, in de onmiddellijke
nabijheid van Calvijn, dat hij van geloofsover
tuiging veranderde en een vurig Calvinist werd,
wat hij tot het einde zijns levens is gebleven.
Wordt vervolgd) M. F. v. L.