In-spanning is goed, maar over-spanning schaadt Daarom: ZONDAGSRUST! FEUILLETON. een Alexander die de geheele wereld heeft doen wankelen, maar deze macht hadden zij niet. Zouden de Engelen des Hemels ze heb ben? O neen, God heeft tot geen hunner gezegd: „Gij hebt de macht de zonde te vergeven.- Er is meer. Zelfs de Koningin des Hemels, welke dan ook hare macht zij, deze macht bezit zij niet. Dit weet de arme zondaar. Zelfs indien uwe zonden groot en zwaar zijn, zoo zij rood 'zijn als purper en talrijk als het zand der zee, heeft de priester desniettemin het vermogen ze weg te nemen, dank zij de macht die hem is toebedeeld. Groot is de macht des priesters in vergeving der zonden, maar grooter nog is zijn waardigheid als offerpriester, want hij heeft macht en recht over den Zoon van God zeiven (Ik cursiveer, P.M.). Wanneer hij de Heilige Mis bedient, neemt hij brood en wijn, en op zijn woord openen zich de hemelen, en Jezus de Zoon van God daalt neder en neemt de gedaante aan van brood en wijn. En het geloovige volk bewondert en aanbidt op de knieën (Ik cursiveer, P. M.) en slaat zich op de borst vol vereering en ootmoed." „Geen menschelijke tong is bij machte de verheven waardigheid van een Katholieken Priester te beschrijven. Zij overtreft de hoogheid van keizers en koningen, ja zelfs de majesteit van de verhevenste hemelvorsten Hun waardigheid is goddelijk (ik cursiveer, P.M.) te noemen, jozua beval de zon stil te staan en Mozes de golven der zee; keizers en koningen gebieden over volkeren en voor hun staf buigen zich de naties, tnaar van geheel anderen aard is de macht van den priester. Hij roept door de woorden der wijding regelrecht den hemel binnen, en uit den hemel daalt van het altaar af Gods Zoon, ons allen tot heil. Ziet hem in den biechtstoel en gij ziet hem een tweede macht uitoefenen die de Engelen en de grootste Heiligen niet bezitten. De allerzaligste Maagd heeft die macht niet. Wie kan zonden vergeven? Maria kan niet de kleinste vergeven. Maar de priester kan de meest ten hemelschreiende misdaden met een woord vernietigen en uitdelgen. Hij opent den hemel en sluit de hel. Hij gebiedt over de eeuwigheid, over een eeuwigheid vol jammer en over een eeuwigheid vol geluk en vreugde. Ga heen in vrede, uwe zonden zijn u vergeven, God kan het in waarheid zeggen èn de priester. (Ik cursiveer. P.M.)" (a) „Beschouwen wij thans den Priester aan het altaar. Gaat terug tot den scheppingsmorgen, als God door een enkel woord hemel en aarde het bestaan geeft. Want Hij sprak en zij werden, Hij beval en zij werden geschapen. Dan, bewondert Hem, als Hij sprak: Laat ons menschen maken naar ons beeld en gelijkenis; bewondert het pronkstuk der schepping, dat Hij te voorschijn brengt; roept uit in verrukking met den Psalmist: Weinig minder hebt gij hem ge maakt dan de Engelen; met heerlijkheid en eere hebt gij hem ge kroond en Gij hebt hem gesteld over de werken Uwer handen. Maar ziet dan met eerbied naar den priester, die geen stof en slijk, doch den Allerhoogste zeiven gebiedt, (ik cursiveer, P. M Het slot van deze predikatie luidt aldus: „Uit die oppermacht des priesters besloot ik tot zijne waardigheid, met die macht begon ik mijne predikatie, met haar wil ik ook eindigen Ik stel mijeenaller- ongelukkigsten mensch voor den geest, een mensch n.l., die met zonden beladen aan de poorten staat der eeuwigheid. Zijn lichaam teert weg en zal weldra een prooi der wormen zijn doch hierin is zijn grootste smart niet gelegen, neen, maar zijn ziel wordt opgewacht door de vorsten der heldaarover klaagt hij, dat maakt zijn lijden verschrikkelijk. Ik zal iemand opzoeken om dien rampzalige te helpen. En ik ga (ot de grooten der aarde, tot koningen en keizers, maar zij bekennen hunne onmacht. Nu roep ik de hulp in van Engelen en Aartsengelen en zij komen aangevlogen en bidden voor den ongelukkige, maar gaan dan voorbij, want helpen kunnen zij hem niet. Ik vraag het gansche hof des hemels, dat zij komen. Dat zij komen, de Aartsvaders en Profeten, de Maagden en Marte laars, de Belijders en alle Heiligen met Gods moeder aan het hoofd. Helaas, zij kunnen de ketenen niet verbreken, waaraan de stervende gebonden ligt, de ketenen der zonden die hem knellen. Inmiddels is een priester nabij gekomen. Hij hoort het zuchten, ziet de tranen des ongelukkigen, en aanstonds biedt hij zijn hulp. Hij wekt den kranke op tot leedwezen over zijne zonden en tot vertrouwen op Gods barmhartigheid Dan strekt hij zijn rechterhand zegenend uit, spreekt eenige woorden en zietdaar, het wonder is gewrocht: de ketenen zijn gevallen, de duivelen weggevlucht, de hemel staat hem open." Zietdaar eenige staaltjes van priestervergoding, waaraan ik hier nog toevoeg een der vele lyrische ontboezemingen, zooals er bij priester-wijdingen en priester-jubilea worden ten beste gegeven: 4) Koor. Groot zijt gijGroot ziit gij, Groot zijt gij, o 's Heeren Priester Zongen we ook een Eng'lenlied, Nog zou onze stem slechts staam'len, Nog meldt zij uw grootheid niet. Solo. Heerlijk blonk des Heeren almacht. Als het aardrijk door zijn kracht, Opsteeg uit den woesten bajert, Schitt'rend in zijn volle pracht. Koor. Maar gij, Priester, deelt in d'Almacht, Grooter wonder wrocht uw woord. Want den Schepper zelf der wereld Brengt gij op het Altaar voort. Solo. Ja, 't is grootsch het aanschijn gever.. Aan een talloos Engelenheer. Die het eeuwig loflied zingen, 't Koningslied hun Vorst ter eer. Koor. Maar van zondaars eng'len maken, Trouwe dienaars van hun God. O, het is oneindig grooter Priester Gods, ziedaar uw lot I Solo. En terwijl Jehova's machtwoord Eenmaal slechts de wereld schiep. En Hij ééns slechts 't koor der Eng'len Door Zijn wil ten leven riep; Ons „Wilhelmus." III. Thans willen wij het oog slaan op de omstandig heden waaronder het „Wilhelmus" het licht zag. Men schreef 1568, het beginjaar van den tachtigjarigen oorlog. Donker, stikdonker zag het er in ons arme vaderland uit. In het vorige jaar was de hertog van Alva met zijn Spaansche leger gekomen om op last van zijn koning, den fanatieken Filips II, de oproerige Nederlanders, die de dwaasheid hadden vrijheid van godsdienst te vragen of ten minste afschaffing of mindering der bloedplakkaten, gestreng te straffen en eens voor al dien vrijheidszin af te leeren. Eigenlijk was in den grond der zaak het geheele volk door den koning ter dood veroordeeld: immers, „de ketters hadden de beelden verbroken de afgrijselijkste misdaad, die een Filips zich kon indenken de roomschen hadden er niets tegen gedaan; derhalve moesten zij allen ge hangen worden". Alva was begonnen den Raad van Beroerten in te stellen, in den volksmond „Bloedraad genoemd, omdat hij zelden anders dan doodvonnissen uitsprak en vrijspraak niet voorkwam, die duizenden Nederlanders, aan zienlijken en geringen, op het schavot bracht. Wie kon, had een goed heenkomen gezocht, naar Duitschland of Engeland ook Marnix was, gelijk wij zagen, uitgeweken, met den Prins en diens broeders Daar in de ballingschap, werden door Willem van Oranje en de zijnen de plannen tot bevrijding van de Nederlanden gesmeed. Geld werd opgenomen om huurbenden te betalen, waartoe de Prins veel van het zijne moest verpanden of verkoopen, soldaten werden aangeworven in dien tijd streed men altijd met gehuurde krijgsknechten, die voor den meestbetalende vochten en de wapens weg wierpen, zoodra de betaling iets te lang uit bleef en een plan voor den veldtocht werd opgemaakt. Op verschillende plaatsen zouden de legers of eigenlijk legertjes van Prins Willem en zijn broeders in de Nederlanden vallen, alzoo de legermacht van Alva dwingende zich te verdeelen en hier en daar steden en vestingen in ons vaderland in bezit nemen, van waaruit de vrijheidsoorlog met goed gevolg zou worden voortgezet. Het plan was goed, maar de Prins had niet gerekend op de flauwhartigheid van hef grootste deel des Nederlandschen volks. Instede van medewerking te ontvangen, vond hij nergens of bijna nergens hulp. De vrees voor Alva en zijn Spaansche veteranen zat er zoo diep in, dat men zich niet voor den Prins durfde ver klaren, beducht als men was voor de vreeselijke wraak van den Spaanschen landvoogd. De eerste stoot gelukte niet. De Heer de Villers, die met 3000 man een onderneming op Roermond zou wagen, om daardoor den weg over de Maas te banen voor het grootere leger van den Prins zeiven, dat in Brabant zou binnen dringen om met hulp der bevolking Alva te verdrijven, werd bij Daelhem geheel verslagen en hijzelf gevangen genomen en begin Juni op last van Alva te Brussel onthoofd. In het Noorden des lands had graaf Lodewijk van Nassau, de edele jongere broeder des Prinsen in den aanvang meer succes gehad. Met omstreeks 6000 man viel hij einde April in Groningerland. Op het vernemen van die tijding, vertrok terstond de stadhouder des Konings, graaf Aremberg, die zich toen te Brussel bij Alva bevond, met een vrij aanzienlijke macht naar zijn gewest en viel den 23sten Mei Lodewijk aan, bij het in de geschiedenis voortaan beroemde klooster Heiligerlee. Hij werd ver slagen en sneuvelde; helaas, dat lot deelde ook de op een na jongste broeder van Prins Willem, de dappere graaf Adolf, Als de eersteling dier reeks van wakk're martelaren, Die Nassaus heldenbloed voor Neerlands [vrijheid gaf; of, gelijk de dichter van het „Wilhelmus" zong: Graef Adolff is ghebleven, In Vrieslandt in den slagh; Sijn siel in 't eewich leven Verwacht den jongsten dach. Hij was nog geen acht en twintig jaren oud. Wordt vervolgd) M. F. v. L.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1916 | | pagina 2