2e Blad van „De Zondagsbode" van Zondag 8 October 1916
Uit de Gemeente.
Dr. Gunning s derde Ibsenvoordracht.
Met een schets in korte trekken van de evolutie in
Ibsen's ideeën over de positie der vrouw in huwelijk, staat
en maatschappij opende Dr. Gunning de derde zijner lezingen
over den Noorschen dramaturg.
Eerst acceptatie van de gangbare opvatting, die, der
vrouw geen eigen persoonlijkheid toekennend, haar ziele-
leven degradeert tot afspiegeling der denkbeelden van haar
heer gemaaldaarna de vrouw met toewijding, met zelf
opoffering, met een zoo volkomen overgave, dat de vraag
als vanzelve rijst, of de mannen al dat voortreffelijke wel
waardig zijn. Gerechtvaardigd protest zulker vrouwen tegen
de kwalifikatie „minderwaardig wezen" schept zelfs on
willens „de vrije vrouw" in den dop. Het moderne huwelijk
hatend, geeft de dichter in „Steunpilaren der Maatschappij"
er een schrille schildering van, waarbij een burgerlijke
ploert zoover gaat zijn vrouwtje onbekwaam te achten tot
liet vervuilen van eenige levenstaak.
Dan heeft Ibsen de menschen doorzienzijn veront
waardiging over de menschonwaardige, menschonieerende
positie der vrouw deinst voor niets terugde hem in
geschapen behoefte tot ergeren breekt zich baan met 011-
weerstaanbaren drang, hij dramatiseert zijn denkbeelden en
de breuk met idealen doet den grooten profeet der mensch-
heid verkeeren in, verworden zelfs tot dichter van het
Unheimliche, die, als in „Poppenhuis", zijn deels waarge
nomen, deels gephantaseerde tooneelheldin haar hybridische
persoonlijkheid doet afwikkelen tottegennatuurlijk
wordens toe.
De verbintenis tusschen Helmer en Nora is er eene der
middelmaat, is een doorsneehuwelijk. Hij een knap, een
correct zakenman, als directeur eener bank geenszins de
gelegenheid versmadend, wanneer deze zich gunstig voor
doet, zich van een onsympathiek employé met sinister
verleden te ontdoeneen zakenman tevens, die behoefte
gevoelt door zijn vrouwtje na de kantooruren opgemonterd
te worden, die zich verlustigt in het gekwinkeleer van z'n
„zangvogeltje", z'n „leeuwerikje", maardaaraan
ook voldoende heeft. Nora, het geenszins van charme mis
deelde vrouwtje, dat in de ouderlijke woning de sprake
des vaders sprak en, op huwbaren leeftijd gekomen, ón-
zelfstandig als ze was gebleven, gelijk een onbeduidend
stuk eener legkaart ingeschoven werd in haar nieuwe
positiede man het middelpunt, de vrouw slechts uit
straling van zijn wil. Ze houdt dolletjes van d'r kinderen,
met wie ze stoeit, tot ze haar tot last zijnze hield ook
steeds van d'r man, wien ze immers het leven gered heeft
door, ter wille zijner volkomen genezing, geld op te nemen
op schuldbekentenis met, door haar nagemaakte, hand-
teekening van haar vader als borg. Helmer is gezond ge
worden haar overleden vader is de ontdekking van het
bedrog bespaard gebleven en Nora heeft de schuld nagenoeg
afgelost. Zoo leeft het goedhartige kind-vrouwtje, dat pralines
snoept, zoovaak ze uit is geweest, en er lustig op los jokt,
als ze erom beknord wordt, haar onbeduidend, rustig leventje.
Tot de bij de leening betrokken makelaar, die zijn ontslag
ziet naderen, met klem haar invloed vergt tot behoud zijner
betrekking aan de bank van haar man en daarmede tevens
tot schraging zijner door vroeger ondermijnde reputatie.
Men voelt het: het motief voor een zich ontwikkelenden
dramatischen toestand is aanwezig: Nora, de naïeve, van
handelsusantiën totaal onkundige vrouw, zich onbewust
van haar vergrijp tegen een onbegrepen maatschappelijke
wet, zelfs niet ongeneigd zich een aureool van toewijding
te vlechten uit haar handeling van falsaris, en daar
tegenover de hardvochtige zaakwaarnemer in immoreel
aangrijpen van zijn uiterste redmiddel haar cynisch dermate
de duimschroeven aanzettend, dat haar ongeveinsde heilige
verontwaardiging overgaat in bittere ontnuchtering. Een
ontnuchtering, die gestadig toenemende onrust werkt, welke
ten slotte der wanhoop nabijkomt. Als handig tooneelschrijver
laat Ibsen met dezen zielstoestand samenvallen de voorbe
reidingen tot een maskeradefeest, waarop een door Nora
te -dansen Tarantella in perspectief.
Helmer duldt natuurlijk geen huisvrouwelijke inmenging
in de aangelegenheden der Bankde dokter en huisvriend
gaat bij het plots inroepen zijner hulp door de overspannen
Nora tot een confidentie over, welke hem door de lief
hebbende gade hoogst kwalijk wordt genomen en die haar
een anders wisse hulp smadelijk doet afwijzen, en Nora,
die van Helmer verkregen heeft, dat hij den voor haar
fatalen brief pas na het feest zal openen, is gedurende dit
uitstel aan waanhoop ten prooi.
Als oogenschijnlijke Deus ex machina werpt Ibsen een
vroeger afgewezen huwelijksaanzoek op het tooneel, thans
aanvaard onder voorwaarde, dat de employé de voor Nora
bezwarende schuldbekentenis terugzenden zal, aldus een
schijnbare ontknooping voorbereidend, alvorens de dra
matische spanning haar hoogtepunt bereikt heeft. Een
reusachtige blunder voor een dramaturg, zou men meenen.
Ibsen heeft echter andere plannen. In den zwijmel van het
feest uit zich Helmer s toegenegenheid tot z'n gevierde
vrouwtje in betuigingen van hartstocht; daarna komt de
opening van den aanklagenden brief en tevens het door
Nora verbeide, wonderbare momentook haar man zal niet
anders dan haar vroegere, volgens de wet strafbare hande
ling billijken, goedkeuren, waardeeren, mogelijk zelfs be
wonderen. Het door Nora in spanning verwachte moment
wordt onder Ibsen's talentrijke meesterhand er een,
waarin de psychologie hoogtij viert. Leugenaarster betiteld,
voor huichelaarster uitgemaakt, tot misdadigster gebrand
merkt door Helmer, bij wien de ega in den bankdirecteur
ondergaat, krimpt Nora onder den stortvloed van verwij
tingen ineen. De brief met het reddende bewijsstuk brengt
voor haar geen uitkomst. Spijt en berouw mogen over
Helmer komen, hij moge alles vergeven achten, daar alles
nu immers voorbij is, de brusque ommekeer in den man
bij wien zij vergoelijkende instemming met haar liefdedaad
verwachtte, heeft een wereld vari wee over Nora gebracht
een wereld, waarin haar man, de vader harer kinderen,
haar ten vreemdeling wordt. Het wufte maskeradepak wordt
afgelegd om voor reiskleed plaats te maken. Nora wil weg,
de wereld uit, zooals die haar werd geopenbaard. Na acht
jaren van frivool huwelijksleven spreekt ze voor 't eerst
ernstig met haar man. Ze blijft het hoofd buigen voor de
teruggenomen, beschuldigingen, maar tevens klinkt het
verwerend 't Is jouw, 't is jelui schuld, dat er niets van
me terecht is gekomen. Ze zal niet blijven om haar kinderen
op te voeden, waar ze zich zelve eerst op te voeden heeft
de plichten, haar door Helmer als de heiligste voorge
houden, zal ze verzaken, waar ze plichten jegens haarzelf
te vervullen heeft. Toegegeven, dat ze niet recht weet, wat
godsdienst is, ze voelt zich in de eerste plaats mensch.
In de eenzaamheid zal ze nadenken over die vreemde
maatschappij, die haar tot booswichte stempelde, toen haar
geweten het billijkte, toen haar zedelijk gevoel haar niet
weerhield, haar stervenden vader te sparen, haar man te
redden. Ze kan niet bij Helmer blijven, zoolang er tusschen
haar en hem een niet te dempen afgrond gaapt. Zelfs geen
enkelen nacht zal ze meer blijven: ze kan toch niet slapen
in de kamer van een vreemden man. Of ze schrijven zal
Nooit; evenmin als hij haar schrijven mag. Ook helpen
mag hij niet in den door haar te voeren strijd om het be
staan zij neemt niets van een vreemden man aan 1 Als ze,
ingewerkt in de problemen der raadselachtige maatschappij
door nadenken zich zelf heeft opgevoed, zal de geheel
volstreden zielestrijd moeten uitwijzen, of samenleven tusschen
hen een huwelijk worden kanNora vertrekt,
Als symbolisch tooneeleffect valt met doffen slag de
buitendeur dicht, uit welker bus het visitekaartje van den
aan ruggemergstering lijdenden huisvriend kwam, het kaartje
met het zwarte kruis „pour prendre congé" voor het leven.