FEUILLETON. In de vierde plaats spreekt Jezus nog van het verliezen van het leven om zijnentwil. Dat behoort bij het beeld van den discipel. Dat is niet enkel of allereerst het mar telaarschap in letterlijken zin, dat slechts voor enkele chris tenen is weggelegd, maar veeleer het leven met alles wat het geeft en inhoudt over te geven aan den vernieuwen- den adem des Heiligen Geestes, die het heiligt en tot een eeuwig leven maaktover ons leven Jezus te doen heer- schen, Hem Koning over ons leven te maken het Hem te durven toevertrouwen en in handen geven, opdat Hij er mede doe wat Hem behaagt. Zoo is het beeld van den christen Herkennen wij ons portret? Of moeten wij met diepe schaamte het gelaat in de handen verbergen en zeggen ach, indien dat een christen is, dan ben ik er geen of op zijn best een zeer flauw schaduwbeeld vatl den discipel van Jezus Bij het lezen van onzen tekst, bij het hooren van woorden als „het leven verliezen om Jezus' wil" denken wij altijd allereerst en alleen aan de heilige schare der martelaars, alsof het een zaak was die ons niet of zeer weinig aanging. Waar is smaad, schande om Jezus' wil, waar zijn zij te vinden in ons verwereldlijkt christendom Het leven verliezen Veeleer het leven ge nieten. En het lijden, de teleurstelling, worden zij aanvaard om Jezus' wil Of hoort Hij ons klagen en murmureer'en? De optocht van kruisdragers is geworden een optocht van glimlachende, aan de wereld gelijkvormige christenen. Men heeft van het kruis een kruis met rozen gemaakt, om toch vooral het kruis te verstoppen. Maar wij willen en mogen niet oordeelen. God kent de zijnen en er zijn er nog, die in stilte alles voor den Heer opgeven, zichzelven verloochenende em Hem en den naaste te dienen. En gelooven wij niet, dat de Heer alles wat om zijnent wil wordt geofferd, heerlijk vergoedt deor zichzelf te geven aan de ziel Opoffering geeft meer geluk, meer vrede, meer zieleblijdschap, dan ooit door zelfzucht gesmaakt kan worden. De Heiland heeft alles gewonnen, door zichzelf vol komen te geven. Ziedaar de vaste wet in het koninkrijk Gods. In vers 26 spreekt de Heiland nog van dezulken, die zich voor Hem en zijn woord schamen. Welk een droevige zaak Zich schamen voor den Heer, die ons zoo uitnemend heeft liefgehad zich schamen voor het woord, dat onze zielen kan zalig maken. Er is een uitwerpen van den Heiland en er is een beleefd de deur wijzen, maar in den grond komt het op hetzelfde neer. Er kan zijn een belijden vam Hem te midden van gelijkgezinden of in de kerk, maar een zich schamen bij andersdenkenden of in huis en op het werk. En het einde? Ach, het einde zou kunnen zijn, dat de Heer ons ook niet als de zijnen kende. Droe viger is er niet. De Heer make ons getrouw. M. F. v. L. Voor eiken Dag. Verzameld door C. B. Gij kunt het geloof alleen bewaren, zooals gij een plant bewaart, namelijk door het te doen wortelen in uw leven en te zorgen dat het groeit. Brooks. Als iemand u onthaalt op linzen en gij onthaalt hem later op vleesch, dan blijft gij toch zijn schuldenaar, omdat hij met 't onthalen een begin gemaakt heeft. Talmud. Opzien vertroost, neerzien vermaant, terugzien vernedert, vooruitzien versterkt. Carlijle. Elk stukje leven behoort door ons in waarde te worden gehouden om dezelfde reden als waarom de Turken een snippertje papier dat ze vinden, zorgvuldig oprapen en bewaren, omdat de naam van God er op kan geschreven worden. N. N. Het zich inbeelden van een heiligheid, die het doei zou bereikt hebben, en daarom van verdiensten zou durven spreken, is de diepste verwereldlijking, de ondergang van het zedelijke. Martineau. Handwerkslieden, die aan den arbeid zijn, behoeven voor een voorbijgaanden geleerde niet op te staan. Rabbijnsche spreuk. Het is Gods eigenaardige gewoonte de dingen te scheppen uit nietsdaarom wie nog niet niets geworden is, uit zoo iemand kan God ook niet iets maken tot lof en prijs van zijne genade. Luther. LAAT ONS DEN RUSTDAG WIJDEN MET PSALMEN TOT GODS EER. Ps. 92. Ons „Wilhelmus". IX. En niet alleen hij, maar ook zijn broeders, „liooch van Namen", offerden goed en bloed voor de zaak van hun tweede vaderland. Graaf Adolf sneuvelde bij Heiiigerlee in 1568, de graven Lodewijk en Hendrik van Nassau in den slag op de Mookerheide (1574). Lodewijk was de meest begaafde van'sPrinsen broeders: vermetel en beleidvol aanvoerder, handig diplo maat, vrome en beminnelijke natuur. Hij was 36 jaar toen hij sneuvelde, Hendrik, de jongste broeder, slechts 23. Graaf Jan is vooral bekend door zijn bemoeiingen in zake de Unie van Utrecht. Hij was de eenige van het vijftal broeders, die niet op het slagveld of door sluipmoord omkwam, maar den natuurlijken dood op het ziekbed stierf. Ter eere van de graven Lodewijk en Hendrik werd in 1891 in het protestantsche kerkje te Heumen een gedenkteeken opgericht, ter eere van graaf Adolf en de overwinning van 1568, drie eeuwen later een op het slagveld van Heiiigerlee Thans het vijfde couplet. Edel end Hochgeboren, Van Keyserlicken Stam; Een Vorst des Rijcks vercoren, Als een vroom Christen-man, Voor Godes Woort ghepresen Heb ick vrij onversaecht, Als een helt sonder vreesen Mijn edel bloet gewaecht. Prins Willem behoorde tot een der oudste en aanzienlijkste vorstenhuizen van Europa. Hendrik de Rijke in het midden der dertiende eeuw levende, stichtte het kasteel Dillenburg. Een zijner afstammelingen, Adolf, was keizer aan het einde van die eeuw. Als Prins van Oranje, was Willem I onafhankelijk Vorst, die het recht had de wapens tegen Filips II op te vatten. Het zesde couplet luidt: Mijn schilt ende betrouwen Zijt Ghy, o Godt, mijn Heer! Op U soo wil ick bouwen, Verlaet my nimmermeer. Dat ick doch vroom mach blijven, U dienaer t'aller stondt. Die tyranny verdrijven, Die my mijn hert doorwondt. Een van de schoonste verzen van het lied, dat tegenwoordig, gelijk ik reeds opmerkte, meer dan vroeger gekend en gezongen wordt. Men ziet dat de dichter in de oude Psalmen leefde, gelijk de Calvinisten en Hugenoten van die dagen. Ditzelfde merken wij ook in menig ander couplet op. Nu volgt het zevende couplet. Van al die my beswaren End mijn vervolghers zijn, Mijn Godt! wilt doch bewaren Den trouwen dienaer dijn; Dat sy my niet verrasschen In haeren boosen moet, Haer handen niet en wasschen In mijn onschuldich bloet. Herhaaldelijk heeft de Prins in groot levens gevaar verkeerd. Zoo geschiedde het gedurende den tweeden door hem tegen Alva geleiden veldtocht in het najaar van 1572, dat zijn leger plaats bij Nivelle des nachts overvallen werd de vijanden waren zijn tent reeds binnenge drongen, toen bij nog juist bij tijds door het hondje, dat onder zijn bed sliep, gewekt werd en 't gevaar ontkwam. Van de moordaanslagen, tegen hem voorgenomen en gepleegd, sprak ik reeds met een enkel woord. In 1583 was zekere Petro Dordono, een Spanjaard, te Antwerpen in hechtenis genomen en, na beieden te hebben dat hij den Prins wilde vermoorden, ter dood gebracht. Kort daarna bekende een koopman te Vlissingen, Hans Hansz. genaamd, dat hij het voornemen had gehad den Prins met het ver trek. waarin hij zich bevond, door buskruit in de lucht te laten vliegen. En omstreeks den tijd dat Balthazar Gerards zijn moordplan smeedde, liepen er te Delft vier personen op des Prinsen leven, zonder van elkander af te weten, namelijk een Franschman, een Lotharin- ger. een Engelschman en een Schot. Dat Prins Willem rustig voort kon gaan en zijn dage- lijkschen arbeid verrichten, niettegenstaande hij wist dat er voortdurend sluipmoordenaars en andere vijanden hem naar het leven stonden, vindt zijn grond in zijn eenvoudig en sterk geloofsvertrouwen en biddend leven. Hij had genade om te leven en genade om te sterven, als God hem riep, hetgeen hij duidelijk bewees door zijn gebed, toen de kogel van den moor denaar hem trof: ..Mon Dieu Mon Dieu aie pitié de moi et de ce pauvre peuple!" Mijn God! Mijn God! heb medelijden met mij en dit arme volk! (Wordt vervolgd.) M. F. v. L.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1916 | | pagina 2