Mededeelingen-
FEUILLETON.
Bevordert de Zondagsrust bij de posterijen 1 Etiketten met het opschrift
„Niet bestellen op Zondag" zijn aan de postkantoren gratis verkrijgbaar.
Ziet hem den lOden December 1 520 voor de Elster poort
te Wittenberg de pauselijke banbul in het vuur werpen,
kloek getuigende „omdat gij den Heilige des Heeren hebt
gelasterd, vertere u het eeuwige vuur!"
Ziet hem in de schoonste ure zijns levens, den 18den
April 1521 op den Rijksdag te Worms, zooals hij daar
staat in zijn sobere pij, met zijn door arbeid en krankheid
uitgeteerd lichaam, omringd door Keizer en Aartshertogen,
ridders en vrijheeren, graven en baronnen, bisschoppen en
keurvorsten, een Daniël in den leeuwenkuil
Maar zijn God was machtig èn getrouw en Hij sloot de
muilen der geweldigen toe, den mond van Zijnen dienst
knecht openend om de vraag of hij alles wat hij geleerd
had wilde herroepen, te beantwoorden met het fiere ge
tuigenis „Hier sta ik, ik kan niet anders; God helpemij,
Amen En ban noch vogelvrijverklaring vermochten het
begonnen Hervormingswerk meer te stuiten.
De vlam, door Luther op Gods bevel ontstoken, is uit
Duitschland overgeslagen naar de omringende landen en
heeft de gansche wereld in brand gezet. Van volk tot volk,
van geslacht tot geslacht heeft zich het Evangelie der
Hervorming baan gebroken. De Kerk der middeleeuwen is
door dien eenvoudigen monnik in haar hartader getroffen.
En, alle vertoon van leven ten spijt, is zij onherroepelijk
veroordeeld om aan de haar toegebrachte wonde dood te
bloeden. Want hoelang Rome ook door haar toovermacht
der begoocheling de zinnen verblind moge hebben, en
hoevelen zij ook nu nog voortgaat te misleiden, haar positie
uit den tijd voor de Reformatie heeft zij voor goed verloren.
Een der roomsche lasteringen tegen Luther en zijn werk
is dat de Hervorming uit den geest der revolutie is geboren
en tot doel had de omverwerping van alle gezag. De
waarheid is dat Luther zelfs met ,geen vinger de Kerk Gods
heeft aangeraakt. Wat hij deed was den steiger afbreken,
die het Godsgebouw ontluisterde én alles opruimen waar
mede men het oorspronkelijk zoo schoone Kunstwerk had
weten te ommantelen en ontwijden Luther heeft de Christe
lijke Kerk gerestaureerd. De oorspronkelijke inscriptie, boven
den hoofdingang aangebracht, maar onleesbaar geworden
omdat men er overheen had geschreven „Aan den Paus-
Koning gewijd", heeft hij hersteld. Nu blinken ons weer in
vlammend schrift de letteren tegen „Soli Deo Gloria",
aan God alleen de eerDe tallooze altaren der afgoden
heeft hij omver geworpen en zoo het ééne altaar van den
levenden God weer tot zijn recht doen komen. De drom
van middelaars die zich in het heiligdom verdrong en den
toegang tot God versperde, is, dank zij de Hervorming,
op de vlucht gejaagd. Het voorhangsel, bij Christus' sterven
in tweeën gescheurd, maar door Rome's priesters weer
aan elkaar gehecht en opnieuw opgehangen, is door Luther
andermaal vaneen gereten. Want het Evangelie noodigt
allen om met vrijmoedigheid toe te gaan tot den troon
der genade, zonder tusschenkomst van eenigen mensch,
alleen in Christus, in Wien de Vader ons Zijn Vaderhart
ontsloot.
Voorwaar, de Reformatie is geen werk van kerk-vernieling,
maar van kerk-vernieuwing. En die dat werk heeft gewrocht,
is de Stichter der kerk zelf, Die zoo Zijn belofte heeft
gestand gedaan: „De poorten der hel zullen mijne Ge
meente niet overweldigen".
Eere den Grooten Werkmeester!
Maar, als wij Hèm de verschuldigde eere hebben ge
bracht, voegt het ons ook dien te eeren, die op Gods
woord is uitgegaan, niet wetende waar hij komen zoude,
in rustig vertrouwen, in onwrikbaar geloof Maarten Luther,
die juist daarom zoo groot is, omdat hij-zelf nooit iets
heeft gedaan, omdat hij altijd alles met zich heeft laten
doen door God. P. M.
Zandvoort.
Aangevraagd zijn de attestaties naar Amsterdam door
Frederik Minnebo en Henriette Catharina Dankbaar.
Ons „Wilhelmus".
XII.
Van het standvastig geloofsvertrouwen van
Prins Willem in tegenspoed, getuigt het der
tiende couplet van ons lied.
Seer christlick was ghedreven
Mijn princelick ghemoet,
Standvastich is ghebleven
Mijn hert in teghenspoet;
Den Heer heb ick ghebeden
Van mijnes herten gront,
Dat Hy mijn saeck wil reden,
Mijn onschult doen oircont.
Uit tal van brieven van den Prins, aan zijn
moeder, zijn broeder en zijn vrienden, spreekt
dat geloovig zich onderwerpen aan des Heeren
wil, in dagen van tegenspoed. Dit was ook een
schoone karaktertrek van zijn moeder, de vrome
Juliana van Stolberg- Om maar een enkel voor
beeld te noemen, den 7den Mei 1574 schreef
Prins Willem aan zijn broeder Johan, het vol
gende, naar aanleiding van de droevige onzeker
heid waarin hij zich bevond omtrent het lot
van zijn broeders Lodewijk en Hendrik, van
wie men na den slag op de Mookerheide, van
den 14den April, niets meer gehoord had, en
die men dus moest veronderstellen, dat ge
sneuveld waren: „Ik moet u zeggen, dat niets
droevigers mij had kunnen overkomen" (ik
vertaal, want de brief is in het fransch ge
schreven) „maar wij moeten ons altijd schikken
in den wil van God en in aanmerking nemen
Zijn Goddelijke Voorzienigheid, dat Hij, die het
bloed van Zijn eengeboren Zoon gestort heeft
om Zijn Kerk in stand te houden, niets zal
doen dan wat tot Zijn verheerlijking en tot
instandhouding van Zijn Kerk zal strekken, ook
al schijnt het der wereld onmogelijk. En al
zouden wij allen sterven, en al werd dit ge-
heele arme volk vermoord en verjaagd, dan
moeten wij nochtans verzekerd zijn dat God
de Zijnen nooit zal verlaten; daarvan zien wij
thans een merkwaardig voorbeeld in Frankrijk,
waar, na den wreeden moord van zoovele
heeren, edellieden en andere personen van alle
rang en stand, en van beiderlei kunne, zoodat
men dacht dat het einde van alle protestanten,
ja van het protestantisme zelf gekomen was,
de hervormden thans het hoofd hooger dan
ooit houden; wij mogen dus hopen, dat de
Heere God, wiens arm niet verkort is, Zijn
macht en genade jegens ons zal openbaren".
„Mijn saeck reden" in den voorlaatsten regel
beteekent „in orde brengen". „Doen oircont"
is „aan het licht brengen, openbaar maken".
Het veertiende couplet luidt:
Oorlof mijn arme schapen,
Die zijt in grooten noot,
U Herder sal niet slapen,
Al zijt ghy nu verstroit
Tot Godt wilt u begheven,
Sijn heylsaem woort neemt aen,
Als vrome Christen leven,
't Sal hier haest zijn ghedaen.
Dit is weder een echt psalmvers, bijbelsch
en schoon. „Oorlof" beteekent „vaartwel".
Wij zijn thans tot het vijftiende, het laatste
couplet genaderd.
Voor Godt wil ick belijden
End sijner grooter macht,
Dat ick tot gheenen tijden
Den Coninck heb veracht:
Dan dat ick Godt den Heere,
Der hoochster Majesteyt,
Heb moeten obedieeren
In der gherechticheyt.
„Obedieeren" is gehoorzamen. De dichter
wil hier duidelijk doen uitkomen dat de Prins
geen opstandeling tegen het wettig, door God
zeiven ingesteld gezag van den Koning was,
maar dat er een hooger beginsel nog was dan
de blinde, door dik en dun meegaande ge
hoorzaamheid aan een aardsche macht: die aan
den oppersten Koning, den Heer der Heeren.
Datzelfde beginsel deed de apostelen voor den
Joodschen Raad spreken: „Men moet Gode
meer gehoorzaam zijn dan den menschen". De
koning van Spanje tastte de vrijheid van ge
weten aan; tegen die aanranding was opstand
geoorloofd. Ditzelfde beginsel ook noopte de
Staten eindelijk in 1581 Filips 11 plechtig af te
zweren, omdat hij duidelijk getoond had niet
langer een herder van zijn volk te zijn, daar
hij niet duldde dat zij God dienden, volgens
de inspraak van hun geweten.
Hiermede wil ik mijn opstellen over het
„Wilhelmus" besluiten, hopende dat zij iets
hebben mogen bijbrengen tot beter verstand
van ons nog te veel als stiefkind behandelde,
wonderschoone volkslied.
M. F. v. L.