Vragenbus-
duimstok voor Maria's almacht in de hand drukt!' Wie kan het on
metelijke meten? Genoemde Bisschop van Ostia zegt: „Aan Maria
is gegeven alle macht in hemel en op aarde-.
De 5de vraag betrof de uitdrukking Maria's „goddelijken troon".
De Pater zegt dat zij door de vingers van den censor is heengeglipt.
Toch verdedigt hij haar grammaticaal en taalkundig. Spreekt ook de
Protestant niet van het .goddelijk" recht der koningen? Zeker,
maar de combinatie van recht met „goddelijk" is een heel andere
dan die van „goddelijk" en troon. De geloovige zegt: „O allerheiligste
Maagd, ik werp mij neder voor uwen goddelijken troon" Als
dat geen .schepsel-ver^offin^" is, dan zou ik wel een lief ding
willen geven, als iemand mij eens wilde zeggen waar de „vereering"
eindigt en de aanbidding' begint.
In het 4de citaat kan zegt de Heer v. d. S geen afgoderij gesig
naleerd worden. Hij zegt: als de „hééle pfrase" maar geciteerd wordt,
is er niet het minste kwaad bij Immers vraagt de geloovige Maria's
hemeische heerlijkheid te mogen aanschouwen, haar weldaden en
liefde te loven „en voor eeuwig met haar te verheerlijken haren
goddelijken Zoon Jezus Christus onzen Verlosser en Zaligmaker".
Schijnbaar heeft de Pater gelijk. Maar van het God alles in allen"
(1 Cor. 15:28) blijft toch zoo niets over De Roomsche wil niet weten
van het soli Deo gloria", Gode alléén de eer! Hij hoopt in den hemel
niet enkel „bij Christus te ziin (Filipp 1236) maar: bij Hem én
bij Maria. Ja, hij bidt niét: „mochten wij, o Maria, met U verheer
lijken Gods eeniggeboren Zoon, maar: uwen goddelijken Zoon. Onder
den schijn van den Koning te verheerlijken verheerlijkt hij niet den
Koning, maar de Koningin-Moeder. .Uw Zoon, o Maria! dat is
geraffineerde Marfa-aanbidderij.
Volgt het 2de punt, het door mij gewraakte Psalterium Marianunt".
De Pater zegt dat ik „de sterkste benamingen uitgepikt en bij
elkaar gehutseld" heb. Dat is niet waar. Natuurlijk heb ik er een
paar „uitgepikt die mij, bij het lezen, bijzonder troffen. Plaatsruimte
verbood mij de 5 Psalmen van a z over te nemen Het zou mij
geen moeite kosten nog tal van citaten daaruit te geven waarin,
wat in de Psalmen uit de Schrift van God gezegd wordt of liever
tot God (en dat is nog een groot onderscheid!,1 op Maria wordt
toegepast. Maar ook nu kan ik dit, wegens plaatsgebrek, niet doen
Misschien is er gelegenheid die Godslasterlijke Maria-Psalmen nog
eens volledig af te drukken in den Zondagsbode.
Nu alleen dit: de Pater verwijst mij. voor dergelijke staaltjes als
het Psalterium Marianum biedt naar voorbeelden van gelijk allooi,
maar die niet thuis hooren op ons Roomsche erf"
En dan haalt hij zinnen aan uit het „Common Prayer Book",
het gebedenboek der Angtikaansche Kerk (High Church, Bisschoppe
lijke of Episcopale Kerk), de Staatskerk in Engeland en Ierland Nu
moge de dogmatiek der Anglikaansche Kerk in hoofdzaak Protestantsch
zijn, haar Kerkregeering, Kerkinrichting en eeredienst, overladen met
ceremoniën en vormelijkheden, is op Roomsche leest geschoeid De
Pater mag dus niet spreken van het Protestantse he, maar van het
Anglikaansche Book of Common Prayer Niet het Protestantisme ge
bruikt dat, maar het is het officieele gebedenboek eener sterk-Roomsch-
gekleurde fractie daarvan, Engeland's „established Church."
Maar bovendien: de in dat Boek voorkomende psalmverzen, toe
passelijk gemaakt voor den herinneringsdienst van Koningin Victoria's
troonsbestijging, zijn allerminst van gelijk allooi, als die, welke het
Psalterium Marianum bevat. Weet de Pater waarlijk niet dat de
AARDSCHE Koning van Israël „Gods gezalfde" heet? Hoe dom was
het op dat „uws gezalfden" zóó den nadruk te leggen, als werd
Koningin Victoria zoo aangeduid met den titel van den hemelschen
Koning!
Daarentegen is Rome's liturgie overal dezelfde. Van èlk harer gebeden
boeken, in welke taal ook geschreven, mogen we, mits het Ker
kelijk is goedgekeurd. zeggen: dat is een Roomsch gebedenboek.
En voor den inhoud daarvan is de Kerk-zélve aansprakelijk.
Of het „Psalterium Marianum" al of niet in HollandscheRoomsche
kerkboeken voorkomt, is iets totaal onverschilligs. Ik citeerde het uiteen
gebeden-boekje dat het Imprimatur" heeft en heb dus het vólste
recht om ook voor de schandelijke afgoderij die daarin met Maria
bedreven wordt niet den dichter of den vertaler, maar de Roomsche
Kerk aansprakelijk te stellen.
Dezelfde opmerking geldt het door den Pater geciteerde lied op
Luther, een parodie op de Paasch-Hyrnne „Victimae Paschali' Wie
is van die parodie de Auteur? De Heer v. d. S. zegt een geest
driftig bewonderaar" van Martin Luther Goed, maar dan toch in
ieder geval iemand die zoo kers-versch uit de Roomsche Kerk kwam
en, voor de Hervorming gewonnen, natuurlijk niet zoo maar dadelijk
was ontgroeid aan het milieu waarin hij is geboren en opgegroeid.
Het is opmerkelijk hoe nóg altijd de Roomsche zuurdeesem langen
tijd blijft nawerken bij hen. die van Rome tot het Protestantisme
zijn bekeerd.
In ieder geval: voor de parodiën, afkomstig van een of anderen
bewonderaar van Luther, is nóch Luther, nóch de Reformatie aan
sprakelijk. Geen protestantsche kerkelijke overheid heeft door haar
„Imprimatur" die parodie met haar gezag gedekt.
En dat heeft Rome juist wél gedaan met dat „Psalterium Marianum
Gelijk ik reeds opmerkte, heeft Pater v. d. S. mijn 3de vraag on
beantwoord gelaten. Wel roert hij even het driemaal-heilig aan,
Maria toegezongen, maar wijst er op dat er volgt: Vol zijn de
Hemelen en de aarde van de heerlijke Majesteit van de vrucht van
Uwen schoot". Dus ten slotte toch CArisfus-verheerlijking? Het mocht
wat! De lofverheffing is ook hier aan Maria gewijd. Christus wordt
niet geprezen als haar Heer, maar als haar Kind. Zoo ontvangt niet
de Zoon, maar de Moeder de eer. -En Hij geeft Zijne eer aan geen
ander, zélfs niet aan Zijne Moeder!
Misschien dat de Pater op die 3de vraag nog terug wil komen en
mij duidelijk maken dat hetgeen in het door mij geciteerde „Gezang,,
van Maria wordt gezegd geen aanbidding is. Als hij dan tevens maar
zoo goed wil zijn om uit te leggen hoe het mogelijk is dat Maria
een schepsel is en tóch wordt aangeroepen als: „Bruid van den
eeuwigen Vader Tempel der Drievuldigheid, Deur van het Paradijs,
Ladder van het Hemelsch Rijk, Bronader der barmhartigheid, Heilig
dom van den H. Geest, Edele rustbank der H. Drievuldigheid, Vorstin
der wereld, Koningin des Hemels, „Na God alléén onze hoop", Be
lofte der Aartsvaders, Voorzegging der Profeten, Leermeesteres der
Apostelen, Sterkte der Martelaren enz. enz.
En als nu de Pater zegt: dat zijn óók maar eere-titels die in dat
Belgische devotie-boekje voorkomen, vraag ik hem mij hierop te
antwoorden:
1° In de „Litanie van de Allerheiligste Maagd (voorkomende in
het Misboek, waarop zooals U zegt de Roomsche Kerk garantie
geeft dat als model is te beschouwen). hier heet zij óók „Moeder
van goeden raad"! wordt Maria o.a. aldus aangeroepen„H. Moeder
Gods, H. Maagd der maagden Moeder van Christus Moeder der
goddelijke genade, Allerreinste Moeder Allerzuiverste Moeder, On-
geschondene Moeder, Onbevlekte Moeder, Minnelijke Moeder, Won
derbare Moeder, Moeder des Scheppers, Moeder des Zaligmakers,
Allervoorzichtigste Maagd, Eerwaardige Maagd, Lofwaardige Maagd,
Machtige Maagd, Goedertierenè Maagd, Getrouwe Maagd, Spiegel
der gerechtigheid, Stoel der wijsheid, Oorzaak onzer blijdschap,
Deur des hemels, Morgenster. Behoudenis der kranken Toevlucht
der zondaren, Troosteres der verdrukten, Bijstand der Christenen,
Koningin der .Engelen, Patriarchen, Profeten, Apostelen, Martelaren,
Belijders, Maagden Koningin van alle Heiligen".
Zijn dit eere-titels die aan een schepsel mogen gegeven worden?
Is dit niet het toekennen aan een mensch van goddelijke macht en
wijsheid en goedheid en heerlijkheid?
2". In een Litanie ter eere der Onbevlekte Maagd wordt Maria
aldus aangesproken: „Kroon der H Drieëenheid", .Die den kop der
helsche slang hebt verplet". „Die voor ons over de erfzonde hebt
gezegepraald", „Uitdeelstei der goddelijke genaden .Bron van
goddelijke liefde Wat blijft er hier in de praktijk over van het
onderscheid tusschen „vereering' en „aanbidding"?
3". Paus Pius IX zegt in zijn Encycliek van 8 Dec. 1864aangaande
Maria ..Zij die zich door hare verdiensten boven de koren der engelen
heeft verheven tot den troon der Godheid". Door hare verdiensten
en: „Tot den troon der Godheid" Waar is hier het schepsel gebleven?
4". Het gebed „O Domina Mea" (Missale, aanhangsel, blz. 193)
luidtO mijne Heerscheres, o mijne MoederU wijd ik mijzelven
geheel toe en om U mijne overgave te bewijzen, wijd ik U heden
mijne oogen, mijne ooren, mijn mond, mijn hart, mij zelf geheel en al.
Omdat ik aldus de uwe ben o goede Moeder, zoo bewaar mij als
uw goed als uw eigendom". Wat is dit anders dan aanbiddende
overgave aan Maria, hadr geven wat alleen aan God toekomt: „mijn
Zoon geef Mij uw hart"
5". In het Devotieboekje der Meimaand lees ik: „Heilige Maagd....
ik ben de uwe ik behoor geheel en al zonder de minste terughouding,
aan U toe. En Maria!leid mij binnen in de haven der eeuwige
gelukzaligheid waar ik hoop dat ik U onverdeeld en voor altijd met
alle uitverkorenen zal verheerlijken, loven en beminnen. Amen".
Zeg eens, waarde Pater, is ook dit geen aanbidding?
P. M.
Vraag. Wat kail Paulus bedoelen, als hij I Cor. 5 :5
schrijft besloten te hebben een der leden der Corinthische
gemeente, die zwaar gezondigd had, „den satan over te
geven tot verderf des vleesches" Dat klinkt zeer hard,
en hoe had Paulus daartoe de macht?
Antwoord. De man, waarvan hier sprake is, had
werkelijk een zeer zware zonde bedreven, waardoor hij
groote ergernis gegeven had en, als christen, den naam
van Christus grootelijks oneer had aangedaan en op de
jeugdige gemeente een vlek geworpen. Paulus, die er in
Efeze van gehoord had, bedroeft zich dat de gemeente
niet leed daarover gedragen en den zondaar uit haar mid
den had uitgestooten. Hij besluit dit nog te doen. Immers,
den satan overgeven, beteekent niet anders dan uit de
christelijke gemeente en de gemeenschap der medechristenen
uitbannen De satan toch was de overste der wereld en
regeerde daar, terwijl de Christus Koning was van zijn
gemeente. Werd men dus uit de gemeente uitgeworpen,
dan kwam men weder in het gebied waar de satan heer
schappij voert. Dit geschiedde echter met een bepaald duel,
namelijk dat het vleesch, het zondige beginsel in hem
verdorven zou worden en hij met berouw mocht weder-
keeren tot den Heer, zoodat zijn geest behouden wierd in
den dag des Heeren Jezus. De straf hem opgelegd, moest
het middel zijn tot zijn bekeering en tot zijn latere weder-