Zendingslied.
Allerlei.
Ingezonden
„EFFATHA".
opname in de christelijke gemeente. Dat dit ook werkelijk
geschied is, dat hij heeft berouw gehad en dat Paulusaan
de gemeente vergunde hem weder op te nemen, leert ons
II Cor. 2 6—8. Helaas, heeft de roomsche kerk later
deze woorden van Paulus op vreeselijke wijze misverstaan.
Onder de overgave aan den satan tot verderf des vleesches,
verstond zij de veroordeeling tot den dood vandaar de
afschuwelijke autos de fe der inquisitie. In ITimotheüs
1 20 lezen wij een dergelijk besluit van Paulus omtrent
Hymeneüs en Alexander, die uit de gemeente gestooten
waren, „opdat zij zouden leeren niet meer te lasteren",
dus ook weder met het doel dat zij zich zouden bekeeren.
Deze daad van Paulus is dus niet liefdeloos, maar veeleer
een uitvloeisel van zijn vurige begeerte dat de gemeente
heilig zij en tevens dat de zondaar niet verloren ga maar,
door de straf opgeschrikt, zich bekeere en behouden worde.
Als apostel en stichter der gemeente, had Paulus natuurlijk
daartoe de macht. M. F. v. L.
Men roept van Groenlands bergen.
Men roept van 't Indisch strand,
Van Africaas woestijnen
En geel geblakerd zand,
Van stroomen, ver gelegen,
Van velden wijd gespreid,
Om bijstand ter bevrijding
Uit doodsche donkerheid.
Wat keur van specerijen,
Doorgeurende 't azuur,
Wat rijkdom van tooneelen
Der prachtigste natuur,
Zal Ceylons eiland baten.
Bij 's menschen gruwzaamheen,
Zoo lang hij, blinde heiden,
Zich buigt voor hout en steen
En wij, wier zielen leven
Bij 't Qodslicht van omhoog,
Wij zouden 't licht onthouden
Aan 't naar ons starend oog?
Bevrijding, ja, bevrijding
In des Gezalfden naam,
Die brenge aan alle volken
Ons aller steun te zaam
Voert, winden op uw vlerken
Dat Evangelie mee,
Tot dat het de aard bedekke
Gelijk een diepe zee.
Eens komt aan alle volken
Het Lam, voor ons geslacht,
Als Goël, Schepper, Koning,
Zich toonen in zijn kracht.
Da Costa, naar het engelsche
From Greenland's icy mountains"
VREEST GOD EN WERKT HARD!
Bij gelegenheid dat Dr. Livingstone, de beroemde zende
ling, voor de laatste maal een bezoek aan schotland bracht,
hield hij een toespraak tot de leerlingen der school, waar
zijn zoon Oswald destijds zijne opleiding ontving. De slot
woorden van zijn toespraak waren „Vreest God en werkt
hardwoorden die den geest van zijn eigen edel
leven uitdrukken en een bewonderenswaardige levensleus
vormen voor werkers van allerlei leeftijd en in eiken stand.
„DE ALCOHOL SPREEKT"
Wilt gij wond're dingen aanschouwen,
Komt dan tot mij, gij mannen en vrouwen!
Laat mij begaan zonder stoornis en stil,
En 'k maak van de wereld, al wat ik maar wil.
Arm maak ik de rijken en ziek de gezonden,
Van werklieden maak ik vagebonden,
Uit vromen: spotters, uit heerenknechten
Uit vlijtigenluiaards, uit goeden: slechten,
Uit kuische meisjes: straatmadelieven,
Uit flinke mannen: roovers en dieven,
Uit huiselijk geluk: ellende en nood,
Gift uit brood, uit leven: den dood,
Hoe ik dat doe?
Luister maar toe.
Het nat
Uit 't vat,
Doe't ras
In het glas,
Dan naar de lippen,
Om te proeven, te wippen,
Datsmaakt
Dat vermaakt
Nu weer
En nog meer 1
Blijft drinken,
En klinken,
En altijd maar drinken
Zoo stook ik het vuur en gij zwelgt en gij drinkt;
Totdat ge in den afgrond der Helle verzinkt.
EEN ZWIJGENDE PLEITER.
De beroemde Poolsche generaal en vrijheidsheld Kosinsko
zond zijn adjudant met een gewichtige opdracht naar een
naburige stad, en stelde hiertoe zijn eigen rijpaard voor hem
beschikbaar. Toen de adjudant na afloop van de uitvoering
zijner opdracht den generaal verslag van de zaak gedaan
had, voegde hij er nog bij: „Generaalwanneer ge mij ooit
weder van uw paard gebruik laat maken, zou ik u wel
willen verzoeken, mij óók uwe geldbeurs mede te geven,
want zoo dikwijls een bedelaar mij om een aalmoes aan
sprak, bleef het paard stilstaan en was niet weer in be
weging te krijgen vóórdat de man een gift ontvangen had
(Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.)
De EEN1GE Chr. School voor doofstomme kinderen, te Dordrecht
De vereeniging „Effatha", wier instituut voor doofstommen in
Dordrecht (Gravenstraat 1) is, hield haar 27ste Algemeene Vergadering
in het gebouw van de Christelijke Vereeniging voor Jonge Mannen
te 's-Gravenhage. De vergadering werd door den voorzitter, Ds. J.
Vonk. van Maassluis, geopend met het laten zingen van Ps. 103:4,
het lezen van Hebr. 6:7—20 en gebed.
In zijn openingswoord heette hij allen welkom in Den Haag, de
stad, waar steeds zulk een flinke actie voor onze Vereeniging is
geweest. Zij heeft ons ook onzen Penningmeester geschonken, wiens
onverdroten ijver het aantal leden meer dan verdubbelde. De bazar,
die straks zal geopend worden, levert mede het bewijs, dat men in
onze hofstad aan geheel Nederland een goed voorbeeld geeft.
Wij vergaderen in de residentiestad en daarom mogen wij onze
vorstin niet vergeten. Schenke God Haar en allen, die Haar terzijde
staan, Zijn onmisbaren zegen in deze moeilijke tijden. Ook onze
doofstommen moeten leeren voor de koningin en voor de geheele
regeering te bidden, en memoreert daarna in 't kort de geschiedenis
van „Effatha", dat met 4 leerlingen begon en er nu bijna 50 telt.
Verschillende Christelijke bladen namen onlangs in hun kolommen
een overzicht op van de geschiedenis van „Effatha", naar aanleiding
van het 25-jarig bestaan der school. Het Bestuur betuigt hiervoor
aan de Christelijke perk zijn dank.
Over het onderwijs en over de huishouding is het bestuur zeer
tevreden. Tot zijn leedwezen moet het echter meedeelen, dat het
hoofd der school zijn ontslag heeft moeten vragen- Hij hoopt, dat
het den heer Kes in het verre Westen goed moge gaan. Overigens
is er alle reden tot dankbaarheid en kan bemoedigd de toekomst
worden ingegaan.