Mededeelingen.
Zondags=rust: heilige muziek, voor wie de taal der
stilte verstaat.
FEUILLETON.
Zonder geloof en hoop kunnen wij den levenden God
niet dienen, uit wiens handen de toekomst komt. Hij wacht
op menschen, die over de tegenwoordige dingen kunnen
heenzien op menschen, die reeds in de gevangenschap
de lucht der vrijheid voelen aankomen op menschen, die
durven gelooven aan zijn wonderbare onuitputtelijke Almacht,
welke meer wegen heeft, dan wij kunnen berekenen. Wie
aan 't komen van het Godsrijk gelooft, hij bereidt een weg
des Heeren, hij helpt bergen van hindernissen vernederen
en dalen van vreeze verhoogen. Hij bereidt den weg tot
het openbaar worden van des Heeren heerlijkheid. Niet
minder. Ook niet meer. Want het openbaren van die
heerlijkheid is het werk van God zelf.
(V rij naar Nauman n.)
Voor eiken Dag. Verzameld door C. B.
Van tijd tot tijd ontmoeten wij menschen, die met glo
rieuze stemverheffing verzekeren, dat zij nog precies zoo
over God denken, als twintig, dertig jaar geleden. Al dus
danige roem is ijdel. Vermoedelijk lijdt in dergelijk geval
de innerlijke mensch aan een soort aderverkalking. En
veroorlooft men zich de zonderlinge weelde dit ziekte
verschijnsel als teeken van bloeiende gezondheid aan te
merken. De rechtvaardige groeit als een palmboom, zoo
staat er geschreven (Ps. 92: 13). De palmboom groeit zóó,
dat hij telkens de oude bladeren laat vallen en nieuwe
bladeren vormt. En de rechtvaardige groeit zóó, dat er
gedurig voor de vroegere denkbeelden klaarder denkbeelden
in de plaats komen.
Wie God vindt heeft zich zelf gevonden, verloren en
gevonden, verloren en daarom gevonden. Wie God vindt
heeft vergeving gevonden, de altoos geldende, de zich
altoos herhalende. Wie God vindt heeft verlossing gevonden,
de vrijheid waarin hij onophoudelijk tot nieuwe vrijheid
wordt vrijgemaakt. Wie God vindt heeft het leven gevonden,
het achterzinnelijke, het bovenzinnelijke, het echte, het
levende, het eeuwige leven, waarin dood en verderf zijn
afgeschaft. Wie God vindt heeft zaligheid gevonden, de
zijnde, de komende, de komende in de zijnde, de zijnde
in de komende. Geborgen zijn in het Vaderhart. Opgenomen
zijn in het Vaderhart. Een Vader die zegt: kind, ai het mijne
is het uwe! En een kind, dat feitelijk niets meer te doen
heeft te nemen en te danken, een eeuwigheid lang.
Indien ik God bezit, dan is dat eeniglijk en alleen omdat
Hij mij bezit. Indien ik begenadigd word met de zekerheid
Hem te hebben, dan is dat eeniglijk en alleen omdat ik
begenadigd word met de zekerheid van Hem te zijn.
Wij hebben een gekruisigden Heiland. Het loopt op ge
veinsdheid uit zonder smart den Man van smarten te willen
toebehooren. Christen-zijn brengt niet slechts een zeker
aantal botsingen mee. Het bestaat uit botsing.
Ik kan den troost niet deelachtig worden, zonder het
lijden in ongebreidelde macht op mij te laten inwerken en
doorwerken. In de diepste smarten niet wanneer wij er
vlak naast gaan zitten weenen, of op hare golven gaan
spelevaren, of er even in onderduiken in de diepte, enkel
in de diepte van onze smarten blijven onze harten in den
Heer gerust.
Wij moeten aankweeken: aristocratische, hemelsche fijn
gevoeligheid tegenover het inferieure. Luchthartig Christen
dom is altijd een onding geweest. Nu Gods gerichten de
wereld in vlam zetten wordt het misdaad niet meedoogenloos
af te snijden al wat ons godsbewustzijn verduistert, niet
elke afleiding te schuwen welke zich laat omzetten tot toe
leiding, tot inleiding in zijn gemeenschap. Het gevaar ons
uit de hand van den Heiland te laten rukken is nog lang
zoo groot niet als het gevaar ons aan die hand te laten
ontfutselen, christelijk te laten ontfutselen.
In deze wereld wordt het ons niet vergund het zwaard
met den palmtak te verwisselen. De zaligheid vanhetover-
wonnen-hebben wacht ons in de toekomende. Hier wil God
ons reeds met de zaligheid van het overwinnen begenadigen.
Wij kunnen deze niet anders aannemen dan in de hitte
van den strijd. Maar daar is zij dan ook. En zij is zaligheid.
(Uit Het verliezen van God",
door Prof. Dr. A. Th. Jonker,
opgenomen in het orgaan der
Nederl. Chr. Studenten- Vereen.
„EItheto", 71ste faarg., November
1916).
Zandvoort.
Geen gelegenheid lot huwelijks-inzegening wordt gegeven
in de komende weken tot Donderdag 4 Januari 1917.
Ingekomen is onder hartelijken dank van N. N. f 10.
met het bijschrift „Voor het Kerstfeest der oudjes".
Met attestatie gekomen uit Bussum Femmigje Nieuwenkamp.
Dinsdagavond a.s. zal de /oneens-catechisatie tot nadere
aankondiging moeten worden uitgesteld.
De deken in het Hospitaal.
III.
Eindelijk kwam hij, die de eerste rechten op
onze deken bezat, de zoon, van wien de vrome
geefster in haar briefje gesproken had. Het
was een wonderbare leiding Gods I Gedurende
een geheele week was hij buiten kennis ge
weest, toen ik hem op eens zijn deken zag
kussen Daar ik mij verbeeldde, dat hij nog
ijlde of wellicht een troostwoord, dat aan zijn
behoeften beantwoordde gevonden had, naderde
ik zijn bed om te zien wat hij kuste het was
geen tekst, maar een lapje donker katoen met
roode bloempjes. Met tranen in de oogen keek
hij er naar en zijn gedachten schenen ver weg
te dwalen. Neen, hij ijlde volstrekt niet, maar
was geheel bij kennis en in zijn verbeelding
zag hij het ouderlijke huis terug, waaraan het
lapje van de japon, die hij zijn moeder had
zien dragen, hem herinnerde.
Hij kuste het op nieuwtoen hij mij dicht
bij zich zag staan, begon hij door zijn tranen
heen te glimlachen.
„Weet gij, waar deze deken vandaan komt
vroeg hij mij. „Een vrome vrouw heeft ze
ons gezonden."
„Weet gij haar naam niet of waar zij woont?"—
„Neen, maar ik heb het briefje bewaard, dat
er aan was vastgehecht." „Zou het u niet
te veel moeite kosten het mij even te laten
zien?" Ik ging het dadelijk halen en zijn
hand beefde en zijn lippen verbleekten, toen
hij het schrift zijner moeder herkende. „Ik bid
u, lees mij dat briefje heel, heel langzaam
voor", zeide hij. Dat deed ik; hij bedekte zijn
gelaat met de handen en daar ik dacht, dat
hij liever alleen wenschte te zijn, verwijderde
ik mij.
Den volgenden dag, toen ik hem ging be
zoeken, vroeg ik mij zelve af of hij de teksten,
door zijn moeder geschreven, niet even goed
zou opgemerkt hebben als het stukje van haar
japon. En werkelijk, hij had ze gelezen, want
hij wees er mij een: „Vader, ik heb gezondigd
tegen den hemel en voor u. en ben niet meer
waardig uw zoon genaamd te worden."
Ik ben het evenmin waardig als hij," zeide
hij zacht. Toen legde ik mijn vinger op het
volgende vierkantje en las hard op: „En als
hij nog ver van hem was, zag hem zijn vader
en werd met innerlijke ontferming bewogen;
en toeloopende viel hij hem om den hals en
kuste hem." Toen ik opkeek, zag ik zijn
oogen vol tranen, zijn lippen beefden en hij
bedekte zijn gezicht. Ik verliet hem.
Eenige dagen later, toen hij reeds veel sterker
geworden was, wees hij mij den tekst, dien
ik hem voorgelezen had. zeggende: „Ik was
heel ver, maar Hij is mij tegemoet gekomen
en heeft medelijden met mij gehad."
„Voelt gij dus de liefde van den Heiland?"
-Hij geeft mij volkomen vrede."
Deze heerlijke tijding schreef ik aan zijn
moeder, wier hart daardoor van hemelsche
vreugde vervuld zal zijn gewordenen van
dien tijd af is onze bijbelsche deken ons nog
veel dierbaarder geworden.
C. v. L. v. L.