FEUILLETON.
Niet weinigen hebben aan het nauwgezet onderhouden van den RUSTDAG
hun innerlijke gezondheid te danken.
Intusschen hóóger dan Kant's zienswijze om de dieren
te sparen uit zelf-respect, dunkt mij, diens eigenlijke motieven
daargelaten, Schopenhauer's moraal eerbiedig het dier om
zijns zélfs wil
De mensch vergete niet dat hij „mensch" is. Maar hij
vergete evenmin dat het dier niet door den Schepper aan
den mensch is overgeleverd om er naar willekeur meè te
mogen handelen. Dat„Gij hebt alles onder zijne voeten
gezet" beteekent allerminst dat God den mensch vergunt
het dier te trappen. Het is de aanduiding van 's menschen
heerschappij, die nimmer mag ontaarden in geweldpleging.
De mensch is geen Koning bij eigen gratie, maar bij de
gratie Gods. Eigenlijk is hij geen honing, doch onder-koning,
koning onder den Eenigen en Eeuwigen Koning der konin
gen en Heer der heeren, Die hem rekenschap zal vragen
en ter verantwoording zal roepen óók van hetgeen hij met
de hem toevertrouwde onderdanen uit het dieren-rijk heeft
gedaan. Ook zij zijn Gods schepselen, van Zijn verstand
eén enkele gedachte! (Gez. 14 vs. 3).
„Alles is het uwe" zegt Paulus. Maar opdat niemand
meene nu ook de vrijheid te hebben om alles te doen wat
hijzelf begeert, is daaraan toegevoegd „doch gij zijt van
Christus en Christus is Gods".
En zoo leert artikel XII der Nederlandsche Geloofsbe
lijdenis dat de Vader, door Zijn Woord alle schepselen ge
schapen hebbende, ze ook nu alle onderhoudt en regeert
naar zijn eeuwige voorzienigheid en door zijn oneindelijke
kracht om den mensch te dienen, ten einde dat de mensch
zijnen God diene.
Uit God, door God én tot God zijn alle dingen.
Heersch, o mensch óók in het dieren rijk.
Maar, naar Gods bedoeling zult gij dat doen met zacht
heid, wèl onderscheidende. Als gij een vee-drijver zijt,
in plaats van een vee-hoeder krijgt gij met Hèm te doen,
Die, Zijn kudde weidende, zulks doet als een herder.
Zoovele schapen als Hij heeft, zooveel malen is Hij de
Goede Herder. Voor al zijn schapen goed. Voor het teedere
en het zwakke heel byzonder goed „Hij zal de lammerkens
in Zijne armen vergaderen en in Zijnen schoot dragen.
De zogende zal Hij zachtkens leiden" (Jesaja 40 vs. 1 1
Dieren-bescherming Niet zonder groote oorzaak staat op
de eerste bladzijde van den Bijbel, in het daar geboekte
scheppingsverhaal zoowel van de dieren als van de menschen
geschreven dat God hen zegende (Genesis I vs. 22, 28).
Dat staat niét van de planten en van de boomen. Alléén
van de dieren én van de menschen. Dat is een fijn trekje,
waarop doorgaans niet gelet wordt. En toch, hoe rijk is
het en hoe diepzinnig. Wat zou er door aangeduid worden
Ik geloof dat die zegen Gods, over mensch én dier uit
gesproken, de erkenning is van beider gemoeds-leven.
Een boom heeft er geen weet van als zijn takken worden
afgehouwen en zijn bladeren worden afgerukt, evenals 't
hem geheel onverschillig is of men zijn stam zou streelen
en zijn loof prijst omdat daaronder beschutting is te vinden
tegen feilen zonnebrand.
Een bloem lijdt niet als haar stengel knakt en zij zelve
wordt afgesneden, evenmin als zij met bewustheid op haar
verzorging met dank en blijdschap reageert.
Maar het dier is, evenals de mensch, ontvankelijk voor
vriendelijkheid en voor ruwheid, voor bescherming en voor
marteling. En hoe hooger ontwikkeld het dier is, des te
fijner is zijn onderscheidings-vermogen. Wie weet niet dat
een hond, bij instinct, beseft of iemand van honden houdt,
ja dan neen Verkeert hij in 't onzekere, hij zal zich wat
gereserveerd toonen. Maar nauwelijks voelt hij een bezoeker
diens vriendschap voor de dieren af, of hij springt blij
tegen hem op en laat zich met welgevallen streelen.
Het dier schuwt elke wreede behandeling en kan roerend
smeeken hem die te besparen.
O, als de menschen maar zulke goede ooren hadden
Een Rabbijn die rust zoekt
in Christus.
I.
In „De Zions-Vriend en Elim-Bode", onder
redactie van den ijverigen evangelist onder
Israël te Rotterdam, den heer J. Zalmann, las
ik het volgende belangrijke verhaal van de
bekeering van een rabbijn, dat ik ook aan de-
lezers van den Zondagsbode wil mededeelen.
Hij die goed bekend is met het bijzonder
karakter der rabbijnen, mag wel verwonderd zijn,
wanneer hij hoort dat een hunner rust zoekt
niet in het onderzoek van den Talmud of in
het vervullen van de daarin voorgeschreven
wetten en ceremoniën, maar in Christus Jezus;
en voornamelijk een rabbijn, die wegens zijn
vroomheid zeer geprezen wordt, die een goed
inkomen heeft, die niet alleen op den sabbat,
maar ook eiken dag vleesch en viscli eet en
„kosher" wijn drinkt. Maar wat bij menschen
onmogelijk is, is mogelijk bij Godwant al
roept Hij onwederstaanbaar niet vele wijzen
naar het vleesch, en zeker niet vele rabbijnen,
nochtans, opdat zijn almachtige en vrije genade
aan alle menschen zou geopenbaard worden,
roept Hij wel eens een „Moremorenoo", dat is
een grooten meester tot zijn koninkrijk. De
Heilige Geest kan de pijlen der overtuiging
zelfs in het verharde hart van een grooten
tal mudischen geleerde doen binnendringen. Uwe
pijlen zijn scherp, volken zullen onder u vallen;
zij treffen in het hart van des konings vijanden".
Psalm 45:6.
Wij vinden deze waarheid bevestigd in den
rabbijn, die nu in stilte mijn vriend geworden
is, terwijl ik vertrouw dat hij weldra in het
openbaar Christus zal belijden voor de men
schen. Hij is een man van groote rabbijnsche,
talmudische en kabbalistische (3) geleerdheid,
een Oostersch wijsgeer, vier en dertig jaren
oud en „naar de rechtvaardigheid, die uit de
wet is, zijnde onberispelijk".
Het was mij bekend dat deze rabbijn een
groote farizeër en een ijverige vervolger van
Christus en zijn dienaren was. Om kwaad met
goed te vergelden, verzocht ik een mijner vrien
den dezen mijn bestrijder in het Evangelie het
werk van Dr. Mc. Caul, professor en predikant
te Londen, genaamd „De oude Paden" het
is ook in het Hoilandsch vertaald alsmede
tractaten en een Nieuw Testament te overhan
digen, wel vermoedende dat een man van zulk
een geleerdheid en bezield met zulk een ijver
voor het talmudisch geloof zijner vaderen, niet
zou toelaten dat zoo velen zijner broederen en
bloedverwanten in grove dwaling zouden ver
vallen, maar dat ten einde met een zendeling
te strijden, het noodig was met zijn wapenen
bekend te worden.
Trouwens óm een eerlijken strijd te kunnen
voeren, zoo geef der tegenpartij een goede lans
in handen. De rabbijn had „De oude Paden"
nog niet ter helft doorgelezen, toen zijn ijver
in woede losbarstte; in drift riep hij uit: die
Mc. Caul is een afvallige rabbijn en moest ge-
steenigd worden I Ik moet hem schriftelijk en
in het openbaar bestrijden en mijn werk zal de
tanden van een Leviathan (3) hebben, waardoor
al zijn beenderen zullen vermorzeld worden
Zijn vrouw beproefde alles om zijn woede te
doen bedaren, vreezende dat hij zich een ziekte
op den hals zou halen.
Wordt vervolgd).
M.F. v.L.
Talmud (leer, onderwijzing) is de naam
van de hoofdbron der rabbijnsche wijsheid. Het
is een zeer uitgebreid werk, uit de eerste vijf
eeuwen onzer jaartelling afkomstig. Naast de
schriftelijke wet in de vijf boeken van Mozes
vervat, was ter verklaring, en aanvulling van
deze, een mondelinge wet van geslacht tot ge
slacht overgeleverd, die later werd opgeteekend.
Deze verzameling van mondeling overgeleverde
wetten en gebruiken draagt den naam van
Mischna (herhaling, namelijk van de Wet) en
is in zes afdeelingen gesplitst, die de akker-
wetten, feestwetten, huwelijkswetten, burgerlijke
en strafwetten, offer- en spijswetten en reini-
gingswetten bevatten. In de hoogescholen van
Palestina en Babyion vormde nu de Mischna
den grondslag voor een aantal geleerde ver
handelingen", die Gemara (volledige verklaring)
genoemd worden. Mischna en Gemara te zamen
vormen den Talmud. De „Pirkee Aboth" (Spreu
ken der Vaderen) worden gewoonlijk als het
schoonste deel van den Talmud geroemd.
(2) De Kabbala of ontvangene leer (overleve
ring) is bij de Israëlieten oorspronkelijk deleer,
getrokken uit de gewijde boeken van het Oude
Testament, welke niet tot de vijf boeken van
Mozes behooren, en uit de mondelinge over
levering. Sedert de 12de eeuw echter, geeft
men dien naam aan een geheimzinnige wijs
begeerte, die als een mystiek-godsdienstig leer
stelsel optrad. De geschriften, die daarover in de
volgende drie eeuwen in het licht verschenen,
handelen over de geheime beteekenis der Hei
lige Schrift, over haar uitlegging, over den
eigenlijken zin der wetten en over het doen
van wonderen door het uitspreken van den
naam van God of door het gebruik van heilige
spreuken. Een beroemd kabbalistisch boek is
„Sohar", in de 13de eeuw in het arameesch
geschreven, de „bijbel" van de aanhangers der
kabbala.
De leviathan, een groot en vreeselijk zee
monster, uit het 40ste hoofdstuk van Job wel
bekend, en dat ook in de talmudische over
levering voorkomt.